Jacob Zovitius, Christen-Humanist en Rector van

Transcrição

Jacob Zovitius, Christen-Humanist en Rector van
Jacob 2ovitius, Christen-Humanist en
Rector van de Latijnse School te Breda
door
DR. S. A. VOSTERS
Zijn vorming en eerste docentschap
In een artikel in deel XIV van dit Jaarboek heb ik naar aanleiding van de
aanwezigheid van de Valenciaanse wijsgeer en humanist J. L. Vives op het
kasteel te Breda als leermeester van dona Menda de Mendoza (1537-39)
gewezen op de figuur van Jacobus Zovitius, die in die tijd rector was van de
Bredase Latijnse school. 1 Het huidige artikel probeert een aanvulling en
verbetering te zijn van de weinige gegevens die ik indertijd terloops kon
verstrekken.
Jacobus Zovitius werd in 1512 geboren te Dreischor bij Zierikzee. Hij
noemde zich daarom naar humanistenzede Driescharus of Dreischarus en in
een poging dit aardrijkskundig bijvoeglijk naamwoord op grond van een
volksetymologische verbastering nog verder te verlatijnsen: T riturbius, wat
terugvertaald drie scharen of menigten oplevert, ofschoon de plaatsnaam
eigenlijk drie-schor betekent naar de buitendijkse aanwas die bij hoog water
onderloopt. Een zilte Zeeuwse smaak heeft ook de achternaam Zovitius,
waarschijnlijk een gedeeltelijke verlatijnsing van Zou(t)wijck (vicus=wijk),
een gehucht bij Zierikzee. In de Bredase stadsrekeningen heet hij Jacop(pen) Pieterssen 2•
De jonge Jacob ontving zijn middelbare opleiding van Willem Janse
Zagher of de Zaghere uit Goes, sinds ca. 1521 rector van de Latijnse school
te Zierikzee. Deze Gulielmus Zagarus (t1538) promoveerde in 1510 tot
magister artium bij de Zeeuw Adrianus Barlandus uit Baarland (t1538),
professor Latijn aan de pedagogie van het Varken, die deel uitmaakte van
de Leuvense universiteit. In 1518-19 was hij hoogleraar aan het Drietalig
College aldaar. Dit Collegium Trilingue was een instelling voor de studie in
de drie klassieke talen: Hebreeuws, Grieks en Latijn, die het onderwijs aan
de Leuvense universiteit en elders vernieuwde door een degelijke taalkun-
167
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
dige ondergrond te geven aan de studie van de godgeleerdheid en de
wijsbegeerte. Zovitius studeerde aan het Drietalig College Latijn onder de
bezielende leiding van Barlandus' opvolger de Duitser Conrad Goclenius
(1519-38) en Grieks onder de gewezen drukker Rutger Rescius (1519-45)3.
Zovitius werd omstreeks 1531 hypodidascalus4 (d. w. z. ondermeester,
leraar in de lagere klassen) van de Latijnse school te Hoogstraten (prov.
Antwerpen), waar Jan Quoymans ludimagister (rector) was. Van 1536 tot
23 juni 1543 was Zovitius ludimagister aan de Grote, triviale school te
Breda, die dateerde van het begin der veertiende eeuwen tot 1536 in de
Cingelstraat, daarna in de Nieuwstraat gevestigd was, waar ze haar taaie
leven wist te rekken tot 1867. In 1896 werd het pand door een religieuze
onderwijscongregatie aangekocht. De triviale school had het monopolie
van het onderwijs in het Latijn. Triviaal wil zeggen, dat er het trivium,
d. w. z. de drie lagere vrije consten (spraakkunst, redeneerkunde en welsprekendheid), onderwezen werden en niet de vier hogere van het quadrivium (meetkunde, muziek, rekenkunde en sterrenkunde), dus wat wij
exacte vakken zouden noemen, want de muziektheorie werd als een vorm
van wiskunde beschouwd 5 • Het hele onderwijs was erop gericht het verstand te scherpen en de leerlingen te laten leven in een klassiek-Latijnse
sfeer. Het onderricht in de moedertaal werd dan ook stiefmoederlijk
bedeeld, ofschoon het "Dietsch" in de lagere klassen nog niet helemaal
gemist kon worden. Het was dan in de praktijk soms niet veel meer dan de
ancilla latinitatis, d. w. z. het werd pasklaar gemaakt om het vertalen in en
uit het Latijn te vergemakkelijken. Door het letterlijk vertalen, dat typisch
was voor veel van zulke leerboekjes, wemelde het Nederlands er van
latinismen, waarvan er sommige nog voortleven zoals "aantonende en
aangevoegde wijs" (modus indicativus et coniunctivus). De voordelen van
het systeem waren, dat de leerlingen de internationale geleerdentaal uitstekend leerden niet alleen schrijven (in proza en poëzie), maar ook spreken,
want het Latijn werd o. a. in het diplomatieke verkeer nog gebruikt. Toch
waren er onder de humanisten die niet zo gelukkig waren met dat helemaal
leven op de Latijns-Griekse Olympus. Zelfs verwoede latinisten als Vives
en Erasmus pleitten af en toe voor de moedertaal. Als in de tweede helft van
de zestiende eeuw het nationalisme toeneemt, worden de stemmen voor de
bestudering en het onderwijs ervan steeds luider. In wedijver met het Latijn
komt de Nederlandse letterkunde dan tot grote bloei 6 •
168
I
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
Zijn eerste toneelstuk
Zover was het in Zovitius' tijd nog niet en men kan het hem dan ook
niet euvel duiden, dat bij zijn leerlingen zoveel mogelijk wilde laten leven in
een Latijnse sfeer. Daartoe hoorde ook het opvoeren van stukken in de taal
van Plautus en Terentius, maar ongelukkigerwijze was dit toneel niet erg
voor jeugdige oren en ogen geschikt. Een bitter cynisme viert er hoogtij en
van het christelijk idealisme waarmee de opvoeders de studenten wilden
doordringen kon natuurlijk geen spoor zijn. Het lag daarom voor de hand,
dat de ludimagistri zelf de pen ter hand namen en bijbelse en moraliserende
onderwerpen dramatiseerden. Ze ontzagen zich daarbij niet verleidingsscènes zoals die van Jozef en de vrouw van Putifar door jongens van 13 à 14 jaar
te laten opvoeren. Dit in overeenstemming met de pedagogische beginselen
van Juan Luis Vives, die pleitte voor het laten zien van het kwaad, zodat
jongelieden er schrik van kregen 7 • Wat de vorm betreft, zochten de
schoolse dramaturgen aansluiting niet alleen bij de klassieke comoedia en
tragoedia, maar ook en vooral bij het toneel in de volkstaal, dus bij de
moraliteit, het spel van sinnen, het esbattement en de klucht. Dit heeft dan
toch tot gevolg gehad, dat allerlei elementen uit het Nederlands-talige
toneel via het internationale vervoermiddel van het Latijn over heel Europa
bekend werden.
Zo heeft vooral het Nederlandse bijbelse schooldrama grote invloed
uitgeoefend in het buitenland. Dat blijkt al uit de verspreiding van Zovitius' eerste stuk, de Ruth (1533), dat nog uit zijn Hoogstraatse periode
stamt en door zijn leerlingen werd gespeeld. De rector en een zekere
Nigellus schreven er lofdichten voor en het werd in diepe eerbied opgedragen aan Willem de Zaghere, die in 1521 pensionaris van Zierikzee was
geworden, uit welke functie hij in 1533 ontslag nam wegens zijn benoeming
tot raadsheer in het hof van Friesland 8 • Uit het voorwoord en het "slotwoord" blijkt, dat Zovitius zich nog "op ende op" Zeeuw voelde. Dat
"slotwoord" is een Expostulatio (klacht) over de zeer verontrustende
vijand van Zeeland, de zee, hier voorgesteld als de Ennosigaeus (aardschokker) Neptunus, die zoals hij in een centrale strofe zegt: "met zijn
wateren Zeeland bedelft" en, zo voegt hij in een retorische vraag eraan toe:
"Welke landstreek zou jou, Neptunus, als beschermer willen hebben?". De
letters van deze middenstrofe vormen dan de beginletters van de regels van
een acrostichon, dat de centrale gedachte als het ware glosseert.
169
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
~RVTH)o~
AVTHORE
IACOBO
•
Z 0 V I T I 0 D R lES C HAR.
ludi Hoochflr~~ h,podi<Ufc410.
o.
Zouitij Diltichon ad inuidum
f
•
s; XJ')Jos~ trU nuni ZoiltU.daip( p.OV(J'WP
ItJtc;>tJ'lI<.óp,quomnaum,tu muidttS urCj;IJ.I~~.
ANTVERPIAE APVD
Michdtl(m HiUcmtlm, in RdPO.
AnM
.. ...
M. D. XXX111.
Cum gratia&priuilegio.
36.
Titelpagina van het bijbelse toneelstuk Ruth (1533)
170
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
Uit het voorwoord blijkt ook, dat Zovitius grote bewondering had
voor de in 1529 uitgegeven Acolastus, een N eolatijns schooldrama over het
Verloren Zoon-motief van Gulielmus Gnapheus, de rector van de Latijnse
school in Den Haag, een stuk dat in die eeuw minstens 46 edities beleefde,
afgezien nog van de Franse, Duitse en Engelse vertalingen 9 • De invloed van
de Acolastus valt te bespeuren in de manier waarop de geschiedenis van de
bijbelse weduwe en arenleester Ruth is behandeld. Het stuk, dat bestaat uit
vijf koorloze bedrijven, is geschreven in een gemakkelijke stijl en wordt nog
verlevendigd door de episodische rollen van twee zwervers die zijn ingevoegd. Verder verzekert Zovitius het tragicomische effect door betekenisvolle, Senecaanse alleenspraken af te wisselen met zelfbedachte samenspraken. Deze comoedia werd herdrukt in de Bazelse bundel van in het
Latijn gestelde Oud-Testamentische Dramata sacra (1547), waar het 't
enige stuk van een Nederlandse schrijver is temidden van 14 spelen van
Duitse origine 1o • Gezien de gelijkheid van stof is het ook mogelijk, dat
Zovitius' bijbeldrama invloed heeft uitgeoefend op de Ruth (1586) van de
Duitse humanist Aegidius Hunnius, een stuk dat hoort tot de vervaltijd
van het bijbelse toneelI!.
"Het Verloren Schaap" en de invloed daarvan
Een Nieuw-Testamentisch onderwerp behandelt Zovitius in het N eolatijnse stuk Ovis perdita (Het Verloren Schaap, 1539). De auteur maakt
nu geen melding meer van zijn Zeeuwse herkomst. Op de titelpagina
noemt hij zich trots "apud Bredanos ludimagistro" (rector bij de Bredanaars, d.w.z. te Breda). En het stuk werd op 26 feb. 1539 vanuit zijn
Bredase studeerkamer opgedragen aan de Heer Deken, licentiaat in de
godgeleerdheid, en aan de kannunniken van de Collegiale Kerk te Breda
(thans Grote of Onze-Lieve-Vrouwekerk genaamd). Het werk werd
tweemaal te Antwerpen herdrukt, in 1540 en 1541, en eenmaal in de
Bazelse bundel van bijbelse spelen van 1540, een verzameling van tien
stukken, waaronder de A colastus van de Hagenaar Gnapheus, de]osephus
van de Amsterdammer Cornelius Crocus (1536), de Samarites (1537) van
Petrus Papeus uit Menen bij Kortrijk en drie blijspelen van Georgius
Macropedius uit Gemert bij Helmond en nog drie stukken van twee
Duitse dramaturgen. Vijf van de zeven auteurs waren dus Nederlanders 12.
Met zijn bevallige stijl dramatiseert het stuk de parabel waarin Christus
(Soter, d. i. Verlosser genaamd) het Verloren Schaap terug weet te
171
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
37.
Titelpagina van het Nieuwtestamentische stuk Ovis perdita (1539).
Exemplaar Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
brengen tot de ware schaapsstal, zoals in het vroegere Romeins missaal
verteld werd in het Evangelie van de derde zondag na Pinksteren (Mt.
18: 12. Lc. 15:4). Verrijkt en verlevendigd met allegorische karakters, werd
het spoedig favoriet op het Europese schooltoneeP3.
De invloed die de Ovis perdita uitoefende in Europa zien we allereerst
tot uiting komen in een gelijknamig stuk (1553) van Jakob Schöpper
(1514-54). In zijn aan de deken van Bonn opgedragen Epistola nuncupatoria speekt deze Dortmundse priester, die in Leuven gestudeerd zou
hebben, zijn bewondering uit voor Zovitius' stuk, maar, omdat sommigen
aanstoot namen aan het feit, dat Jezus hier zelf al te nadrukkelijk ten
ORNATISSIMIS D,nO;
mino DrcdJ/O [acTor Tbrolbgi.t J.icrntialo. EI D"
minil cáilonieil f4cri aqud Dr ,{danos cèlltgij
p'rÎmáliblu [aeOOM Zouiliu! S.O.
/i!il~~~;]Jdebunl [or[.m a!iquinimisflull:t
mt.1 4lidaci.1,ul ~ui 11 on unrar iu
rii nu buie 1.1 ndfuto,alioqui fcc/Î~
,. eiflinwlammlrcu!oeomrdcndum
(UI ait îlIe) c:;-driidenaii propi"",
..(". rc.supcriorlbu.f anttis cnllfrrat tr~
nui!adl7Wd um nofira Tba/iolafabu!am,eui tiluI",
Ruth nat.Q!!,{ quidr", '1uod citra gelllii nata fil,
url e"hoc eo/ligo,Multorii(nim genu;n; in eadml
fraai funl,;urr an iniuria inxta ignoro.l/lud lamë
dpalr projilear,url ipfarrs nu eogil . Luxuriml
pl,,~ fatisiuuenilem [uiQ" in illa nimi.i,eudebalur
(nim milJi,annos dum UIX babc'bJ uigintiunii. Nrq;
medo adultîor,drÎ<7arè baneer omiub'H arri[ur.1.
Qgi! rnim omniblllunqu4m [«il [alii!quii Homt'
ro IUIII ZoilIH. Vergi/lo [UIU Prro,fulll Pbi/i/em,
nondrfurrint.lmo nr Iuppita o:bm potuil unqll4
fatilfaerrr.Atqui qllandoneq; oib/H ,nr'1; maiori,
nr'1; prr oinniamtliori parli,nu p/aeituni fati; err
ro [ci.1,Marlm nr dr labu/"!Nunqllà .Sorarat ~.te
nofirafcrturaalijl,MilJi 1 = non poteft non rfTr
pIlIebra.TOY'1l1ealur illtrri i/lud Tbro"ritici in me
~o~,cfI(JS;; l~ r~(oJTITa,u.HKC(Î\et,y.O'xd7r(CfO:V
"t,:f.Quod quid< latinr [rd[ubrufticrjie crrllinws
S.tpr min'! pulehra,bmr pu!ebr. lIidaur amanti.
vcru 'ihs but Mom' ptoprra~it,nego,ia,'1uibu~
qUO/i1
38.
quoliJir rxc4I'mflc.mutt,frmp ~r.t oculis7)a~rd!;
QEè (i .tquiorr[rn[rro,ftmt apud Tnt aliquot Irpi~
tloC fabr/lul.. ,qlloJs tyrurufil litrrarijl imparti.i,cr
'1uidè nij nUiltos pofl bes dieJ,quod fi miquiorrm
rrfciurro füd(~,pr('mê:tur,non i11 nouu,[rd in annu
mill rjimu,at'1; cu A I/gufli Aiacr inJPögi'; incubrt.
VOI tamrIl mtrrim,oibl/f llIodis ornatilS. DOmilli,
IIOI inqu.i dl'pr/lanl/u,qrJ ft urflro[rn{rrimlllllos
probari cafell/o,nö parü/pri cöcipjml/~,nofir.1 /,';e
opr/lu/.i cididir quibl/lq: IJÓ improbdtii iri. Sub
urflri itag: Ilon,,"nis aufNcio in Ilium dabittlr IJá'C
OUil Prrdita. Ncq; ill p~.t{rnti" alliml/l rft,nu.1~
brie in uos laud.ido exprinurr uiricu/al.Moril rllî
[olrt r/Tr,l/t ilii con[flle[ceri:t ,laIIq apl/d Lolopba
gOI,m/al/diblH rorii,quibl/~ fu.u [o/rt drdicarr ui
gi!i". Vos IICro quito cumula/iore laude dignio'
rrs rflis,lanlo riufdè,qll.t IIrf!ra rfl mcdrJlia,nr!
gligètiorrs rftil.Srà quo ucflrarii laudii [ummd11t
tribus cöpld/ar urrbi!.Tnlrr laudidos nwdrftifii1
mi,U" il/trr Illl!drftor maxillll/audàdi rf/is. YOI i~
:aq; oro,ut ha[cr noJlTal /ucubr'alil/ncul.u Iá'tiorc
frëtr rxcipiatil: Ilofiri rrga 1101 ftudi; qualrjualr
mnrnw[Jllö Jutllrii.Cognourro[a/tè biic IIltU labo
tèà Ilobis D.longr lalrq; probalifl.probat iiiri,ni4
'1".1 nu ril/fdè: pccnitrbit.Nóquàm drrrli[car quo
qllc lIeftra rr [cbolaftie.1 prourbrrr,O' quidr fu'fll·
me cum ftudio.cui aJPirrlDtlu Opt.Max.qu; w
flTJ modrftii nobis dignrtur [rml' [rrutl'fc incolu1
mi. Va!etr D.lnultis nominiblU ornd1ifi.Bud"no
flror MII[.f0.iiij.CaI.Mart.Anni{upr4
frfquimi/lrfimum Iricrjimi noni.
A ij
PrO/OE'"
Opdracht van de Ovis perdita, gedagtekend te Breda, feb. 1539.
173
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
......
-~:...;-:&4M
39.
I
'lQ_
.....
_,_._
••,
. - - - r.....
~
Herdruk van de Ovis perdita, bij Hitlen in Antwerpen, 1541.
Exemplaar Biblioteca Nacional, MadrId.
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
.,'"
tonele verscheen, bewerkte hij het stuk, zonder dat hij afbreuk wilde doen
aan de naam en de inspanning van Zovitius. In de comoedia, die hij door
zijn leerlingen liet opvoeren, werd de Christus-figuur vervangen door de
herder Phylacter 14 •
De Ovis perdita moet ook bekend zijn geweest in Spanje, voornamelijk
door de Bazelse bundel en misschien ook door afzonderlijke uitgaven. De
Nationale Bibliotheek te Madrid bezit althans een exemplaar van de editie
van 1541, dat afkomstig is uit de collectie van de beroemde negentiendeeeuwse Spaanse bibliofiel Pascual de Gayangos. Aangezien diens boekenbezit grotendeels uit Spaanse collecties afkomstig was, is het mogelijk, dat
het exemplaar zich in de zestiende eeuw al op het Schiereiland bevond,
zodat zich de vraag stelt, wat voor invloed deze comoedia sacra daar kan
hebben uitgeoefend. Zoveel is zeker, dat de parabel van het Verloren
Schaap er in die tijd verschillende keren ten tonele is gebracht, o.a. door
bekende toneelschrijvers als de Valenciaan Juan de Timoneda (1558) en
door de Madrileen Lope de Vega (vóór 1604). Het zou mij te ver voeren
hier uiteen te zetten, in hoeverre Zovitius' stuk invloed heeft uitgeoefend
op het werk van deze Spaanstalige schrijvers. Ik moge ermee volstaan op te
merken, dat m.i. in ieder geval in La Oveja perdida (Het Verloren Schaap),
een door Timoneda uitgegeven sacramentsspel, rekening moet worden
gehouden met een rechtstreekse beïnvloeding door Zovitius' Ovis perdita.
Men kan dus de zaak niet afdoen door, zoals Dr. Kat deed met betrekking
tot het Verloren Zoon-motief, vast te stellen, dat het Verloren Schaapgegeven in Spanje geheel afhankelijk is van een nationale overgeleverde
stijPs.
Een opvoedkundig toneelstuk
Naast twee bijbelse comoediae schreef Zovitius een pedagogisch
drama, Didascalus (De Leraar). De achttiende-eeuwse bibliograaf Paquot
noemt een in 1534 door Jan Steelsius gedrukte Antwerpse editie. De
juistheid van deze vermelding zou steun kunnen vinden in het feit, dat
Zovitius in het stuk zijn Zeeuwse herkomst sterk beklemtoont door zich
tweemaal Driescharus te noemen en het op te dragen aan de Zierikzeese en
Veerse medicus Iaso à Pratis (Jason de Praet, 1486-1558). Tegen een
mogelijke uitgave van het drama in 1534 pleit, het feit dat die opdracht is
getekend in zijn huis te Breda, op 29 september 1540, en dat de enige thans
bekende drukken zijn: een Antwerpse van Aegidius Copenius (Gilles
Coppens) van 1540 en een Keulse van Ioannes Gymnicus van 1541 16.
175
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
DIDASCALVS'"
COMOEDIA
ut doéltfintct::> iÜI (7lepiJij5r.~
1na;, JiltorelacoDo Zo
uitio Driefebaro;,
PteJotribaftJeY
lzj5iJno.
Jt E. eElt $
t1
A T A.
Colonite apud Ioannem GY1ftnicU1n
.ANNO
40.
M
IJ
XXXXL
Herdruk van de Didascalus (Keulen, 1541)
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
Bovendien behandelt het stuk de perikelen van een in Breda woonachtige
leraar, maar in 1534 doceerde Zovitius nog niet in deze stad.
Het voor de klas staan was blijkbaar ook in die tijd niet alleen maar
rozengeur en maneschijn. Nil navi sub sale: er is niets nieuws onder de zon.
Maar Zovitius vond troost in de pen en nam in de stille avonduren een
nobele wraak op de vernederingen die hij tijdens zijn achturige dagtaak
moest ondergaan. Gedurende die lucubratio 17 herschiep hij in toneelvorm
de benarde toestand van de overwerkte schoolmeester, die is overgeleverd
aan de genade van zijn jeugdige belagers en hun onuitstaanbare ouders.
Zoals in de literatuur van die tijd gebruikelijk was, worden de problemen
behandeld in de vorm van een allegorische rechtzitting. In navolging van
Aristophanes' Equites (Ridders, 424 v. Chr.), een comaedia gericht tegen
de politiek van Cleon, werden de klachten verwoord door Demus (het
volk), in de Didascalus een leerling. Daarop wordt de bode der goden
Mercurius uitgezonden door oppergod Jupiter om in Breda een rechtzitting tegen Didascalus te houden. Uitgebreid pleit de figuur van Colacoglottus (vleitaal) met twee andere advocaten voor Demus. Didascalus zou
niet opgewassen zijn tegen zijn taak. Hij zou zelfs de eenvoudige grammatika niet goed doceren en de jeugd niet opvoeden tot goede burgers. Hij
zou drinken en zijn leerlingen afranselen. Didascalus, die wordt bijgestaan
door Ablabia (onschuld) en Alethia (waarheid), verdedigt zich door de
bevoegdheid tot oordelen van Demus in twijfel-te trekken en te wijzen op
het vertrouwen dat de vroede vaderen in hem stelden, toen ze hem
benoemden. De meester is niet aansprakelijk voor de slechte vorderingen
van de leerlingen, maar het volk dat hen niet dwingt hun les te leren en de
leraar niet eert. De rechter besluit de zitting door Demus' klachten als
laster te betitelen. De opvallende originaliteit van de Didascalus werd
spoedig erkend: een nieuwe dramatische ader was aangeboord enwerd snel
door andere schrijvers uitgebuit l8 •
Toch had het opvoedkundige stuk voorlopers gehad in de Declamatio
die in de Leuvense pedagogie van de Lelie in 1481 werd opgevoerd en in de
Acolastus, hiervoor reeds vermeld. Waarschijnlijk onafhankelijk van Zovitius was Macropedius aoris van Lanckvelt, 1487-1558), de belangrijkste
vertegenwoordiger van het Neolatijnse schooldrama in de Nederlanden,
al eerder tot het samenstellen van opvoedkundige stukken gekomen,
getuige zijn Rebelles (De Opstandigen, 1535) en zijn Petriscus (1536).
Hieruit blijkt, dat de bijbelwoorden "Spaar de roede niet" bij de opvoeding in die tijd nog zeer ernstig werden genomen, toen de schoolmeester in
177
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
lPJSTOLA
EPISTOLA
diuinum ingenium,quodtum quidem p o. Noui, noui, op;ime laron, nemen tu'
tua monumenta clariffimum, nu ne muIt m Fer hune noftrum orbem eelebrius ef,
darius pafilm ubigue emmer. Hèe inee e,guàm quod polTet per me ueI tantillum
e:rorquere ~eodem,ut me,gu;llnlibct i o~:ce.lcbrari. Ego tamen Did:lfcalorii mi
dlgnum, li~~ aliquot aI~s, félmiliare ~na ad hoc permolus,rub tempus uoétur
ueJ,li id non darctur, norum effieerer.1II um, quo.d unicum meis fiud~s darur,le...
.ut eral fadlis, fefe faêrurü recepit, umu!' Jndi l~d~ graria, ferè ex lempore,& per
me bon~ frei elTe uoluit. Vmlm quiaa eium,hoc Iudicrum mihi, & libi,& Mu,
maiorem dignimë iJline aUOeabJIUr,fua IS,luli & cecini. NUlle guia non defunr a,
rum rerum Caragebar:inrerim magno cu ici,qui in publieum prorrudi uoluerunr.
meo dolore, per morrem interceFtus dl aIlidum facinus aggrelTus,luonomini nii
qui dolor nondum defhtuiffcr me, nifi iI upaui. Humaniorem te noui, quàm qui
Iud Euripidis profugafret à nobis eüdem on admittcres, quum :<pud Diuo$ mola
TtX~ v<:Jiwp &v&1'I(O;t: :JV!lTJp ~VTa: À&q:t~('Jp falfa pro thure refpondel. Exig~um
IJle citra córrouerlii uiuil,faxit DeusOpr
iraque fitIicer, tamen ~qui eon~
Maxi. ut nos benè mori difcamus. Se
fules, & ualebis. Br~de ex
quod ille nOIl poruir,ego audaculus tand
çdibus nofiris fub no_
cxperiri audebo.Ecce, uniuerfum tu~ hu
étem coneubia rer
manilali oblrudo Zouirium, imcntesba
tio Calendas
Oêrobreis.
culum licer cum Anrifthene, nihil tamel
profeceris. Nolim tibi perfuadeas,me au
Anno D. M. XXXX.
daéHufculè loqui, qui has inepliffimas m
as n~nias tuis fub aufpkijs in uuIgus emi
A ,
to
41.
Einde van de opdracht van de Didascallts, gedagtekend te Breda, einde sept. 1540.
al zijn waardigheid met de zwarte tabbaard aan en de zwarte baret met de
oorkleppen op het hoofd, de roe en de plak opzij aan een koord bevestigd
nog heerste vanaf zijn hoge zetel. Macropedius was pedagoog in hart en
nieren en zeer geliefd bij zijn leerlingen, maar hij vond, dat de leraar in de
klas zijn gezag moest doen gelden en zich niet moest laten leiden door
wekelijke moeders, die hun zoontjes vertroetelden. We moeten ons daar178
•
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
bij natuurlijk :voor ogen houden, dat die hele samenleving veel meer
autoritair was ingesteld, zozeer zelfs dat een ludimagister die een scholier
mishandelde niet aansprakelijk was voor het gerecht. Van de andere kant
kon hij zijn macht ook ten voordele van een onder hem staande student
aanwenden, die hij zelfs aan de gerechtelijke macht kon onttrekken. Op
die manier vermocht hij zich edelmoedig te tonen t.O.v. van leerlingen die
na hem getreiterd te hebben op het verkeerde pad geraakt en in handen van
de lang niet malse justitie gevallen waren. We vinden deze wisselwerking
DIDASCALVS
OEià moflri crit! meelllll potes'u ealiter /oqui!,~
Sepirntitut DEM. Sapialtcr Cf flulte loqui ex
Aequo ttbi poffCtm. Alterum audio, alteretm
Defidero.Age nUlle exu.tm ingenilllll. Tlbi
Meeum guid eR negocij t MER. Bene[erilllll.
DEM.Hem[eriumt qui{quis uolet{eri.t,procu/
Se ~ turbido Demo amoueat oportet. Ree
Seri. uiris primatibul inieill11tur, ut
Myfleria áfinis. Demus eSi plebeiu~, Cf
lugo /Iimis [erio inidoneus .At qllid dl
OEod uist f;lER. loui fiflendtH es. DE. QB<trito
áliwm,
Non [wm domi. mortcm mihLconfei[emmt
ME. Longe aliud eft. D. QBinam aUud obfecre.' 10
siftar belle 1I41idilS t h~ecille eft eataj!ropfle (ui
~llllldifhercfe no pofJum pater.M!;' A!z~"é agcs.
DE.QBam remtME.Tu<t guerimoni.e IIcgocium
Mihifaeeffmlt.DENLHem,tlbif terra: mll1i
Q!;i esjitillsf querimoni;e me.et tibi
Negocium flceffo!MER. voeiferare qUdm
Tlbi uoluptati eil. Scio qulm ubiquc fis
vehemens [upr~ modCtm.AuáiM compendio.
obtundis oplinlum louem bem! peflimis
Tuis qum1is, de Didafealo uiro
Tam.en aqua ct ignimage Ilcccffario. DE.equidmi
Iure.f;IER. Videal quilm iure[eccru;nibi!
Q.!!od
DIDASCALVS
OEod tergiuer[aberis erit, uel flrenulllll
.Aflorem ages,uel Rhemi.e legts reus
Multa!>erts. DE. Tribmlalubi eR.' ME, Br.ed.e.
abcout Cf
Tibi Didafealu~ adftt,agitur qui reus,
TUM per infi:ftM guerelM. DEf;I.SClttics
Reum pcraE/wm Iri.Sed abijt,res mouet
Me non parum.Sol.e guerel.e [uflinent
Hoc guiequid eft cauffa:. Neque dabitur[CiD
Subire,/Ieque ~O:Kfov.c0$ ',:/nc iudiccm.
Oh,fi daretur nullam eauffiim dieere.
Percommode Colacoglottlu huc uenit,
Is mihi[olct merM rof./s femper loqui.
Nune uellem ut itidem faceret,animu~ quo mml
~lat'; faueï:u permolliu[culè eubet.
ACTVS lIl. SCAENA III.
Colacogloltus, Demus.
Similes[uperioribus.
vamuis Deoru aqllot/bet Pandora, qu.e ex
!ioc nomen habet,acceperdt munulcula,
Si eonf.:rdtur mihi,loeus erit adagio,
Q
Vulpeda 1l0lt't plllra,lterum cchinlilus
Vnllm,et '111 idem m.tgn/im. Interim Hefiodum 11010
Verllm,Mitltnktm feitieet P.tndor.e hllie
.!irtcs VCl1mm dedilftformam .Filillm
B 4
Mai"
42. Einde van het tweede toneel van het derde bedrijf van de Didascalus. Demus vraagt
aan Mercurius, waar de rechtzitting zal plaatshebben en de bode der goden antwoordt:
"TeBreda".
179
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
van gestrenge doch niet onmenselijke schoolmeesters en losbandige jongelui ook in de Diseoli (de Ongezeglijken, 1602), een stuk van de geboren
Goudenaar Schonaeus (1540-1611), die rector was van de Latijnse school
te Haarlem l9 •
Het pedagogische drama maakte ook opgang in het buitenland. BeÏnvloed door Gnapheus' Acolastus en misschien ook door de Didasealus en
de Rebelles, schreef Stymmelius uit Frankfurt aan de Oder in 1545 zijn
Studentes (gedrukt in 1549). Hij voerde hier een niet erg oppassende
student ten tonele, die spijbelt, schulden maakt en een meisje verleidt.
Uieindelijk komt alles toch weer op zijn pootjes terecht. Dichter bij de
Didasealus staat de Latina et reeens comoedia (Het Nieuwlatijnse blijspel,
1550) van de Lyonese schoolmeester Frachaeus. Dit stuk is ook half
allegorisch. De overwerkte leraar kan de dokter niet betalen en verkiest
het ziek te blijven. Wanhopig trekt hij Timè, de godin van de eer, het
kleed van het lijf om er zich in te hullen met de bittere bijgedachte, dat, als
men maar het uiterlijk van Timè heeft, men al door de mens wordt
hooggeacht. 20
Tot zover over de invloed van de Didasealus in het buitenland. Men
zou haast denken, dat dit waarschijnlijk autobiografische stuk Zovitius'
zwanezang was geworden, want na 1543 vernemen we niets meer over
hem. Was hij dan toch bezweken onder de druk van het leraarschap? Of
was hij het slachtoffer geworden van een van de vele besmettelijke ziekten
waardoor Breda in die tijd geteisterd werd? Sinds 1515 heerste er de pest en
in 1534 werd de stad grotendeels door brand verwoest. 2 ! Het valt te
betwijfelen, of Mr. Lenaert Sovitius, die in. 1550 te Bergen-op-Zoom
woonde en rector was geweest in Breda, identiek is met onze Jacobus
Zovitius 22 •
Leerboek voor de Latijnse omgangstaal
Behalve drie toneelstukken staat ook een Latijns leerboek op naam van
Zovitius, de Quotidiani sermonis formulae (Beginselen van de omgangstaal). In 1570 werden ze met Nederlandse vertaling te Antwerpen uitgegeven, in 1575 op de Latijnse school te Breda gebruikt en in 1610 te Leiden en
in 1635 te Amsterdam herdrukt. Ze verschenen samen met 400 anonieme,
eveneens van Nederlandse vertaling in cursief voorziene Adagia, waarvan
waarschijnlijk ten onrechte wordt vermoed, dat ze ook van Zovitius zijn.
Beide opuseula komen voor in Puerilium Colloquiorum Formulae (Begin-
180
I
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
selen van kinderlijke samenspraken) en werden met Franse in plaats van
Nederlandse vertaling herdrukt te Antwerpen (1576) en te Parijs (1633)23.
Of Zovitius' Formulae ook zijn opgenomen in oudere edities van dit
boekje van Sebaldus Heyden is ons onbekend. Tot 1701 verschenen er van
het werk van deze Neurenbergse ludimagister minstens 46 edities, de
oudst bekende in 1527, te Krakau in Polen. In verschillende uitgaven
wordt de Latijnse tekst gelijklijning in een of meer talen overgezet. Zo zijn
er met Duitse vertaling (1530 en 1667 2x), met Hongaarse (1531), met
Boheemse (=Tsjechische), Poolse en Duitse (1535), met Boheemse
(1539-41), Boheemse en Duitse (1550 en 1586), met Griekse (1556), met
Nederlandse (1570, 1610 en 1633), met Franse en Duitse of Nederlandse
(1607), met Deense (1660) en met Duitse en Hongaarse vertaling (1701)24.
Het feit, dat de Quotidiani sermonis formulae op naam staan van
Zovitius garandeert niet voor de volle honderd percent, dat het werkje
ook inderdaad van zijn hand is. De late uitgave en het ontbreken van
plaatsnaam en dagtekening geven te denken. Daartegenover staat, dat
laatstgenoemde gegevens in die tijd dikwijls ontbraken en veel geschriften
soms jarenlang in manuscript circuleerden, voordat ze, vaak postuum, aan
de drukker werden toevertrouwd. Verder was het publiceren onder valse
naam en het exploiteren van de naam van een bekende auteur door
schrijvers van mindere rang in die tijd nog niet zo verbreid als in de
zeventiende en achttiende eeuw. Omdat bovendien Zovitius' auteurschap
van het boekje nooit in twijfel is getrokken, kunnen we veilig aannemen,
dat het inderdaad door hem geschreven werd. De belangstelling voor het
genre der Colloquia lag trouwens voor de hand bij een leerling van Barlandus, de Leuvense professor die met zijn Dialogen (1524) probeerde dit
genre op een hoger peil te brengen 25 . Omdat Zovitius zich in het voorwoord tot de tirones richtte, kunnen we rustig aannemen, dat de Formulae, die uit 14 korte samenspraken bestaan, in de periode van zijn docentschap, dus na omstreeks 1531, geschreven werden. Ze zijn waarschijnlijk
ook door zijn leerlingen gebruikt. Ofschoon er in West-Europa al Latijnse
samenspraken voor schoolgebruik bestonden voor 1480, dateren de meeste van na dat jaar. Ze werden vooral in de Nederlanden en Duitsland in
groten getale gedrukt en voorzagen in een dringende behoefte, want er
heerste een groot tekort aan leerboeken 26 .
Uit de samenspraken blijkt eenzelfde beheersing van de Latijnse omgangstaal als spreekt uit Zovitius' toneelstukken. De Nederlandse vertaling, die misschien niet van hem was, is in het geheel niet Zeeuws gekleurd
181
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
maar eerder Antwerps-Brabants, waaraan hoogstwaarschijnlijk het Bredaas uit die tijd sterk verwant was. Dat de Formulae ongeveer gelijktijdig
met de Didascalus ontstaan moeten zijn, zou men kunnen opmaken uit
het feit, dat Zovitius er even bekommerd is om het gebrek aan studieijver
bij zijn leerlingen, die onvoldoende door hun ouders wordt aangewakkerd. Met allerlei smoesjes wordt het schoolverzuim goedgepraat. Vooral
de teerhartige moeders moeten het ontgelden. In de eerste dialoog vraagt
Laurentius aan Vincentius: Wat doet ghy thuys? V. lek loop somtijts
bootschappen. L.En studeerdy nymmermeer? V. Mijn moeder en wils niet
hebben L. Sy sorcht dat ick sot soude worden. V. Ic doe, dat mijn moeder heet
(=mij beveelt). L. Sot moerken, sot soonken. Uit het vervolg van de
conversatie blijkt, dat L. geheel drijft op het doceertalent van de leraar,
wiens goedheid hij misbruikt. V., die voorzichtiger is, waarschuwt, dat het
zo geleerde gemakkelijk vergeten kan worden. L. betoogt, dat hij een goed
verstand heeft en zich door andere leerlingen laat voorbereiden op de
vragen die behoren bij de eerstvolgende les. De hachelijke financiële
positie van de leraar komt ook duidelijk tot uiting. Het schoolgeld werd
door de studenten uitbetaald. Wanneer de studieresultaten tegenvielen,
dan had palief soms geen zin om het geld aan zijn zoon mee te geven en
moest deze van school worden gestuurd. De ouders beoordeelden de
kwaliteit van de leraar niet zozeer naar zijn pedagogische gaven als welnaar
het aantal leerlingen dat hij in de kost had. Dat gaf macht en aanzien, want
het waren meestal de kinderen van welgestelden 27 •
Onder zulke omstandigheden is het enigszins vergeeflijk, dat er op de
scholen methodes van toezicht werden gebruikt, die, ofschoon op sommige plaatsen tot het begin van deze eeuw in zwang, als onpedagogisch
moeten worden betiteld. Leerlingen die Nederlands of slecht Latijn
spraken of zich ongepast gedroegen konden het signum krijgen en werden
dan zolang gestraft, tot dat ze het mochten overgeven aan een andere
student, die ze hadden betrapt en verklikt. Het is niet zeker, dat Zovitius
zelf dergelijke op spionnage gebaseerde methodes van eeuwigdurende
straf toepaste, maar hij beschouwde ze in ieder geval als de gewoonste zaak
van de wereld. Dit betekent overigens niet, dat Zovitius niet wist, hoe hij
de belangstelling van zijn jeugdige publiek moest wekken voor de studie
van het alledaagse Latijn. Men ziet hem als het ware denken: "Mijn spelen
is mijn leren, mijn leren is mijn spel". Liefst zes van de 14 dialogen worden
aan in die tijd populaire sportvormen gewijd als het kaatsen, beugelen,
bikkelen, ijskolven, speldenspel en negensteken, waarbij opgemerkt dient
182
I
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
te worden, dat de meester hun verboden heeft om geld te spelen, een
verbod waar ze niet erg zwaar aan tillen, want wie zal dat controleren? Het
verbod van de meester op het scheurend ijs te gaan kolven wordt eveneens
in de wind geslagen. Hieruit kan men opmaken, dat de ludimagister zich
ook intensief met het gedrag van de leerlingen buiten de school bemoeide,
waarschijnlijk niet alleen van de internen, maar ook van de externen.
Verder blijkt, dat Zovitius - maar dat wisten we al uit zijn bijbelse
spelen -een zeer vroom man was. Hij was ook gesteld op goede tafelmanieren. Een leerling die zijn morgengebed wil overslaan met de verzekering, dat hij het in de kerk wel zal bidden, vermaant hij, dat hem onderweg
iets kan overkomen en dat hij God hoort te danken, die hem die nacht
heeft bewaard. Tijdens het ontbijt valt het Thomas op, dat Dromo zijn
nagels niet geknipt heeft: Voorwaer ick en soude met u uyt een schotel niet
eten. Tot dat de benedictie, d.w.z. het gebed voor de maaltijd, gezegd is,
hoort men achter zijn stoel te staan en niet met de benen uiteen. Tijdens
het eten wordt er voorgelezen uit Paulus of Livius. Men hoort zijn hand
niet onder tafel te houden en rechtop te zitten. Het mes hoort goed
schoongemaakt rechts van het bord te liggen en het brood links. Het
gebruik van vorken was onbekend. Zovitius raadt aan het vlees niet met de
vingers uit de schotel te halen maar met het mes. Hij is hierbij strenger dan
Sebaldus Heyden, die aanraadt het met de vingers te pakken niet met de
vuist, waarbij het wel aantekent, dat de handen voor het eten gewassen
horen te worden en de nagels gereinigd.
Het servet moet volgens Zovitius over de linkerschouder of -arm
hangen en het brood mag niet uit elkaar worden gepulkt en men hoort zijn
mond eerst leeg te eten alvorens te drinken. Dus niet doorspoelen! Tijdens
de maaltijd - waarschijnlijk is hier het avondmaal bedoeld - wordt nog een
heildronk uitgebracht op Cicero met de formule Jck breng 't u. Van het
Middelnederlands Ic breng di es is het Spaanse woord voor heildronk,
toost afgeleid: brindis, lt. brindisi. Nahet zeggen van de gratie (dankgebed
na het eten) moet er nog gestudeerd worden en daarna gaat men naar bed,
niet zonder de vermaning aan de Heer te denken, zijn geweten te onderzoeken en, zoals de Broeders van het Gemene Leven zouden zeggen, "iets
goeds in gedachte te houden". Daartoe wordt, eveneens in de geest van de
Moderne Devotie, het overdenken van het lijden en sterven van Christus
zeer geschikt geacht. Hier eindigt het boekje met een bladwijzer van de 14
dialogen 28 •
183
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
Zovitius in zijn relatie tot Vives
Bij vergelijking van Zovitius' Formulae met die van Heyden enerzijds
en anderzijds met Vives' Samenspraken, die waarschijnlijk in dezelfde stad
en terzelfder tijd ontstonden, blijkt, dat ze, wat de vorm betreft, dicht bij
het eerste boekje aanleunen: korte dialogen bestaande uit bondige achtereen gedrukte zinnen barstensvol met idioom. Bij de Duitser draait alles
om de maaltijden, de school en allerlei twistgesprekken, waarbij het er,
meestal niet zo erg prettig aan toegaat. Het hebben van een wrede vader
wordt er b.v. als een voordeel gezien. Bij het naderen van de meester
voelen de leerlingen al pijn aan hun achterwerk. Dan is de sfeer bij Zovitius
toch humaner. Zijn dialogen staan, wat dat betreft, dichter bij die van
Erasmus, Barlandus en Vives en weerspiegelen de hogere graad van beschaving der polyglotte Nederlanden in vergelijking tot die van het Duitse
Rijk, waar de studenten een ellendig leven leidden 29 • Bij Zovitius dient het
voortdurende berispen niet zozeer de dramatiek als wel het opvoedkundig
doel. Bij het achter elkaar afdrukken van beide Formulae was een zekere
overlapping onvermijdelijk, maar het boekje van de Nederlander werkte
tevens aanvullend, omdat de Duitser geen aandacht toonde voor de
waarde van het kinderspel. Zovitius' ludieke dialogen doen denken aan de
Leges Ludi (De regels van het spel), een van Vives' bekendste samenspraken, waarin hij zijn bewondering uitspreekt voor zijn Bredase beschermvrouwe, Menda de Mendoza.
In ieder geval zijn de Formulae van Heyden en Zovitius een nog geheel
onbenutte bron voor de kennis van het gesproken Latijn en Nederlands in
de periode van 1530 tot 1540. Het zou een interessante studie zijn na te
gaan, hoeveel Latijnse spreekwoorden en uitdrukkingen er via de Formulae in het Nederlands terecht zijn gekomen. Een allereerste onderzoek
heeft ons geleerd, dat er in geen enkel geval sprake is van een letterlijke,
laat staan klakkeloze vertaling. Het Middelnederlands in het algemeen en
het Antwerps in het bijzonder beschikten over een aantal, meest schilderachtige zegswijzen dat voldoende groot was om het gevaar van de
latinismen te bezweren. Een vergelijking van de beide Formulae met de
Dialogen van Vives valt duidelijk in het voordeel uit van het laatstgenoemde werk. Slechts enkele van Zovitius' samenspraken komen boven
het schetsmatige uit. Vives maakt er echte gentestukjes van, met ruime
volzinnen, die niet alleen een didactisch-pedagogisch maar ook een literair
doel hebben. Niettemin geven Zovitius' Formulae soms een levendig
beeld van de zeden van die tijd.
184
I
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
Het merkwaardige samentreffen van Vives en Zovitius doet de vraag
rijzen, of de Bredase ludimagister ook indirect en misschien zelfs rechtstreeks contact had met de Valenciaanse humanist en met diens illustere
leerlinge dona Menda de Mendoza. Vives en Zovitius hadden immers een
gemeenschappelijke kennis in de figuur van Ditius Ferdinandus Frîas.
Men heeft verondersteld, dat hij stamde uit een familie van SpaansAntwerpse kooplui en dat hij dezelfde was als Fernando Frîas, de promotor van de Latijnse jezuïetenschool te Antwerpen omstreeks 1570. Maar
het is mogelijk, dat hij uit Valancia stamde. Zijn Spaanse naam kan Diego
Fernández de Fdas geweest zijn en misschien is hij identiek met de
Fernando Diez de Fdas die een aantal opuscula van Bernardo Diaz de
Lugo uit het Latijn in het Spaans vertaalde onder de titel Contemplaciones
del I dia ta (De Beschouwingen van de Idioot) een werk dat omstreeks 1555
werd uitgegeven bij Steelsius in Antwerpen 3o . Te oordelen naar de gedichten die Ditius Ferdinandus Frîas bijdroeg tot de verzameling Erasmi
Epitaphia per viros academiae Lovaniensis (Grafschriften voor Erasmus
door Leuvense academici, 1537) was hij goed bekend met Vives, in wiens
huis te Brugge hij waarschijnlijk enige tijd als kostjongen had doorgebracht, wat op Valenciaanse herkomst zou kunnen wijzen, want Vives had
te Brugge vooral omgang met Valencianen,31. In zijn elegieën prees Fdas
de verre zoon van Valencia als redenaar en roem der Spaanse natie en als
bewonderaar van Erasmus. 32 Zovitius schreef een 27-regelig lofdicht in het
Phalaecische metrum 33 op de achterkant van het titelblad van een eucharistisch boekje van Fdas, getiteld Oratio de agni sumendi paschalis praeparatione, hoc est de I eiunio, Confessione, et Poenitentia (Vertoog over de
voorbereiding tot het nuttigen van het Paaslam, d.w.z. over het Vasten, de
Biecht en de Boetedoening, 1538). In het opschrift van het gedicht, dat
begint met de woorden Ad coenam vocitatus huc adesto (Ga hierheen,
geroepen tot het avondmaal), noemt Zovitius zich evenals op de titelpagina van de Ovis perdita "apud Braedanos ludimagistri". Fdas wordt er
geprezen om zijn geleerdheid en welsprekendheid en een leerling van
Suasia, de godin der overredingskunst, genoemd. Hij gaat volgens Zovitius gekleed in een met palmtakken geborduurde tunica. Men zou hieruit
op kunnen maken, dat Frias een priester of een rechtsgeleerde was 34 •
De Epistola nuncupatoria, de opdracht die op het lofdicht volgt, is
gericht tot Georgius van Oostenrijk, aartbisschop van Valencia, aan wie
Fdas zo'n 16 jaar tevoren (ca. 1512), toen de prelaat op terugreis uit Italië
op weg was naar Brussel, te Leuven werd voorgesteld door diens rent185
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
43.
Lofdicht van Zovitius ter ere van Ditius Ferdinandus Frias, schrijver van de Oratio
(1538).
I
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
meester Ditius Petrus Villegas (Diego Pedro de Villegas?). Hij heeft toen
dikwijls zijn gastvrijheid genoten 35 • Uit die "toeeigeningsbrief" of opdracht blijkt bovendien, dat Fdas zijn eucharistisch Vertoog op een literaire bijeenkomst in de ruime behuizing van Hendrik, graaf van Nassau, te
Breda had voorgedragen en dat zijn boezemvriend Dr. Petrus Locanus, de
geneesheer van de "allervoortreffelijkste en zeer geletterde dofia Menda
de Mendoza, markiezin van Zenete", hem samen met anderen ertoe
aangspoord hadden het uit te geven. De Oratio is gedagtekend te Breda op
21 juli 1538, d. w. z. toen Vives op het kasteel vertoefde als leermeester van
dofia Menda, met wie hij Vergilius' Bucolica in het Spaans vertaalde,
getuige zijn commentaar op dat gedicht dat in 1537 te Breda werd voltooid. Op 2 juli 1538, dus nauwelijks drie weken vóór de publicatie van
Fdas' Oratio, had Vives in de Baroniestad zijn wereldberoemde Samenspraken beëindigd. Tot de literaire groepering rond Menda behoorde ook
Lasso de Oropesa, de vertaler van haar lievelingswerk Lucanus' Pharsalia.
Of Zovitius eveneens tot haar kring behoorde, is niet duidelijk. In ieder
geval onderhield hij vriendschappelijke contacten met een van haar leden,
zoals kan blijken uit zijn lofrede op Fdas' Oratio.
In het huidige Breda worden Vives en MencÎa terecht geëerd in de
namen van een middelbare school, een pedagogische academie, een straat
en een boekwinkel, maar de naam van Zovitius een produkt geheel van
eigen bodem, is er bijna vergeten. Toch waren het vooral de leraren der
stadsscholen die de eerste dragers waren van de nieuwe cultuurstroming
der Renaissance 36 • Zovitius, leerling van het Collegium Trilingue, de
top-instelling voor de studie der klassieke letteren ten noorden van de
Alpen, was een enthousiaste pleitbezorger van het christenhumanisme.
Dat hij als zodanig werd gewaardeerd, blijkt uit de invloed die zijn
toneelstukken en samenspraken uitoefenden in Europa.
187
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
AANTEKENINGEN
IS. A. Vosters, "De geestelijke achtergronden van MencÎa de Mendoza, vrouwe van
Breda," Jaarboek van de Geschied- en Oltdheidkundige Kring "De Oranjeboom" te Breda,
XIV (1961) 75-76, 99 n. 41.
, M. Paquot, M émoires pour servir à l'histoire littéraire des dix-sept provinces des Pays-Bas, de
la principaltté de Liège et de quelques contrées voisines, III (Louvam 1770) 158a. (afk.: PM).
G. Juten, "Jacob Zovitius," Taxandria, XLIII (1936) 151. - M. E. Kronenberg, "Hoe
komt Zovitius aan de toenaam Lumtius?", Het Boek, XXIII (1935-36) 344-6. - J. F.
Corstens, "De Triviale Scholen, " Bredaniana, no. 27-30, 18 juli - 8 aug. 1896, in
Bredaniana Il, p. 1-5,9-10,15-16. Stadsarchief Breda, Handbib!. 27 A4. De Bredaniana
zijn artikelen gepubliceerd in de Bredasche Courant - M. A. Nauwelaerts, De oude Latijnse
school van Breda [Dissertatie Nijmegen, 14 dec. 19451 (Den Bosch: Provo Gen., 1945) 6-9,
13, 36. 38-40, 139, 197. (Nauw.).
3 H. de Vocht, History of thefoundation and the rise ofthe Collegium Trilingue Lovaniense,
1517-50 (Louvain 1951-55) I 226-7, 234; II 10,557; III 265-9, 421-3, 530-3. (Vocht).
P. J. Meertens, "Letterkundig leven in Zeeland in de zestiende en de eerste helft der
zeventiende eeuw", Verhandelmgen der Ned. Ac. v. Wtsch., Afd. Ltk., N. R., deel XLVIII,
no. 1 (Amsterdam: N. Hol. Uitg. Mij., 1943) 38, 43, 49, 65. (Meertens).
4 Zie: RVTH I AVTHORE IACOBO ZOVITIO DRIESCHARO.lludl Hoochstratani
hypodidascalo.1 ... ANTVERPIAE APVD I Michaelem Hillenium, in Rapo. Anno I M.
D. XXXIII. Cum gratia & priuilegio. Am. U. B. Ned. Inc. 466; Parijs Bib. Nat. Yc. 9523;
Oxford Bod!. Lib. (ZR). Zie: E. Nijhoff en M. E. Kronenberg, Nederlansche Bibliographie
van 1500 tot 1540, I ('s-Gravenhage 1923) 2220, 4221; II (1940) 1071,4105-4106,3041;
Eerste aanvltlling (1925) 74; Inleidmg tot een derde deel (Winst en Verlies) (1942) 0837-8,
01266. (NK).
s Corstens 2. Na/otw.
6 L. van den Branden, Het streven naar verheerlijking, zuivering en opbouw van het Nederlands in de zestiende eeuw. Koninklijke Vlaamse Academie v. Taal- en Letterkunde, Reeks
VI - Nr. 77 (Gent 1956) 3, 10-11, 296-301. cf. L. Massebieau, Les Colloques scolaires dit
seizième siècle et leltrs altteltrs (1480-1570) (Paris, 1878) 36, 165. (Mas.).
7 J. F. M. Sterck, Onder A msterdamse humanisten, h/otn opkomst en bloei in de 16e-ee/otwsche
stad (Hilversum: Brand, 1934) 82-83.
8 Meertens 38.
• P. Bahlmann, Die lateinischen Dramen ... 1480-1550 . .. (Münster: Regensberg, 1893)
39-42, 50-51, 97-98. (Bah!.).vg!. ZR.
10 Ruth, comoedia, Iacobo Zouitio Dreischaro auctore, in: DRAMA-I TA SACRA I COMOEDIAE A TQVE TRA I goediae aliquot è Veteri Testamento desumptae ... [Colofon
aan het einde van het tweede deel: BASILEAE EX OFFI-I cina Ioannis I Oporini, Anno
Salutis partae I M. D. XLVII. Mense: Martio I deel I p. 452-512. Madrid, Bib. Nac. U
10.225-6; Den Haag K. B. 1713046,47; Gent U. B. Zie: J. Machiels, Catalogus van boeken
gedrukt voor 1600 aanwezig op de Centrale Bibliotheek van de RijkSltniversiteit Gent, II
(Gent, 1979) Z 41-43. (MC). - Vg!. ZR. Bah!. 50. -Wo Creizenach, Gescl,ichte des neueren
Dramas, I1, I (Halle aS.: Niemeyer, 1901) 118. (Crei.). - Vocht III 266.
11 H. Roloff, "Neulateinisches Drama," Reallexikon der deutschen Literaturgeschichte, begründet von P. Merker und W. StamrnIer, Bd. II (Berlin, 1965) 666-7. Eduard Schroeder
blijkt in zijn proefschrift met tekstuitgave (Marburg 1900) p. 3 overtuigd van Zovitius'
invloed op het stuk.
12 OVIS I PERDITA AVTORE I Iacobo Zouitio apud Braedanos I Ludimagistro.1 EXCVDEBAT ANTVER I piae Vidua Martini Caesaris impen= I sis Ioannis Coccij. An. M. 0·1
XXXIX.
Den Haag K. B. 230 G 37; Brussel K. B. VH 23.830; Parijs Bib!. Nat., Rés. Yc. 1329: Den
Bosch Provo Gen.; Breda Stadsbib.; Londen British Lib.: British Museum. Catalogue of
Printed Books to 1955, v. 263 (London 1964/. (BM). Cf. NK 2220. - OVIS PER=I DlTA
A COMOEA SACRA.I AVTORE IACO bo Zouitio Braedano, in: COMOE=I DIAE
AC TRAGOE I DIAE ALIQVOT EX NOVO ET I VETERE TESTAMENTO
DESVM I ptae ... BASILEAE I PER NICOLAVM BR YLIN I GERVM. ANNO. M.
188
I
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
D. XL.I Mense Septembri, p. 176-227. Den Haag K. B. 231 H 43. Ithaca N. Y. Comell
Univ. Zie National Union Catalogue, Pre-1956 Imprints, v. 185 (MansellI972) 291; v. 244
(1972) 423; v. 685 (1980) 208. (NUC). ZieookNK 2221. -OVISIPER=! DITA COMOEI
dia sacra, amore bcobo I Zouitio, apud I Braedanos Ludima! gistro.1 ANTVERPIAE
apud Ioannem Hilleni I um in Rapo AN. M. D. XLI. Madrid, Bib!. Nac. R 10.435; Den
Haag, K. B. 233 F 43-2; Gent U. B.; Londen British Lib.: BM; Folger Shakespeare Lib.:
NUC. - Corstens 3. Crei. 126-7.
" G. D. J. Schotel, Tilburgsche avondstonden (Amsterdam: Stemvers, 1850) 290-1. - Bah/.
50-5!. - Nicolaus Venulaeus, HenryVJlI, a Neo-Latin drama, translated alld edited ...
by L. A. Schuster (Austin: U. of Texas Pr., 1964) 20-21. (Schuster).
l' OVIS PERDITA ! PA RA BOLA EVAN- I gelica, descripta Comicè. 1 IACOBO
SCHOEPPE- ! ro presbytero Tremonia- 1 no amore 1 ANTVERPIAE 1 Excudebat
Ioannes Latius I An. M. D. LIIl. \Samengebonden met] IACOBI SCHOEPPE I RI
TREMONIANI! PRESBYTERI COMOE=! DrAE ET TRAGOE= I DIAE SACRAE ET NOVAE, I ACCVRA TJSSIM E! recognitae.1 Tremoniae, excudebat Philipps
Maul rer. Anno M. D. LIL [BntsseI Kon. Bib!. L. P. V 6415J. - Vocht IV 525-6. - Dr. Hugo
Holstein, "Die Reformation im Spiegelbilde der dramatischen Litteratur," in Schriften
des Vereinsfür Reformationsgeschichte, 14/15 (Halle, 1886) 142. - J. A. Worp Geschiedenis
van het drama en van het toneel in Nederland, I (Groningen: Walters, 1904) 207, 220.
(Worp). - Crei. 127-8.
1\ J. F. M. Kat, De Verloren Zoon als letterkundig motief, academisch proefschrift, diss.
Nijmegen (Amsterdam: Babelewsky, 1952) 52-55.
16 DIDASCALVSI COMOEDIA I utdoctissima, ita & lepidissi =1 ma, Autore Iacobo Zol
uitio Drieschara, 1 Paedotriba tide = I lissimo. I RECENS NAT A. I Coloniae apud
loannem Gymnicum: I ANNO M. D. XXXXl. (ZD). A'dam. U. B. 974 E 47; Den Haag,
K. B. 942 D 33; Den Bosch, Provo Gen N. Brab. - De Copenius-editie, Antw. 1540, te Gent,
U. B. (Zie MC); Parijs, Bib!. Nat Yc. 9525; Berlijn, Pr. St. Bib.; Londen, Brit. Lib.: BM;
Oxford Bod!. Lib.; Folger Shakespeare Lib., D.
NUC. Zie ook NK. Vg!. Nieuwe
Nederlandsch Biographisch Woordenboek, ed. P. Molhuysen en P. Blok, Il (Leiden: Sijthoff, 1912) k. 1127-28.
17 Lucubratio, klassiek en humanistisch Latijn voor "werken bij lamplicht, nachtelijke
studie".
18 Crei. 168. vg!. W. Creizenach, Geschichte des neueren Dramas, Il, I (1918) 156-9. (CreiA).
Bah!. 50-51. Nauw. 7-8. L. van den Boogerd, Het fezuïetendrama in de Nederlanden
(Groningen: Wolters, 1961) 10-11. Schuster 20-21
19 Thomas W. Best, Macropedius. TWAS 218 (New York: Twayne, 1972) 67, 171, 174. H.
Giebels, Georgius Macropedhls, 1487-1558. Een biografische Schets. Bij'dragen tot de geschiedenis van Gemert, rIl (Gemert: Heemk. Kring - Macropediusco lege, 1978) 30-31.
Worp 220.
20 Crei. 168. CreiA 156-9.
" S. A. Vosters, "juan Luis Vives en de Nederlanden", Verslagen en Mededelingen van de
Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (Gent 1964) 126. (Vosters).
"Corstens 15. Nauw. 13.
2J Nauw. 7 n. 27, 36, 38. IACOBO ZO =1 VITII QVOTJDIANII SERMONIS QVAEDAMI FORMVLAE, in: SEBALDI HEYDEN! PVERIUVMI COLLOQVIORVMI
FORMVLAEI ADAGIORVM CENTVRAE JlJl.1 In Germanicam linguam translatae.
IACOBI ZOVITII 1 COLLOQVIAI . .. Antverpiae I Ex officina Gulielmi Siluij, typographi Regij.1 M. D. LXX, p. 45-77. Göttingen, Niedersächsische Staats- und Universitätsbib!. (de paginering is onregelmatig: p. 37-48 komen tweemaal voor). (ZQ). Herdruk,
Leiden: j. Parius, 1610: Utrecht U. B., X act. 824; Herdruk, A'dam: H. Laurentius, 1636:
Maastricht Canisianum. [Edities met Fr. vert. (Antw. 1576): Londen British Lib. (BM) en
(Parijs 1633) te Parijs Bib!. Nat.: Catalogl4e Général des Livres imprimés de la Bibliothèque
Nationale. Auteurs, t. 231 (Paris: Impr. Nat., 1981) 890-1. Sign. X 8871 (3),8° X pièce 863
et 1132. (CB). 300 van de 400 Adagia die in ZQ het tweede deel vormen van de band staan
in de Bossche editie van 1540 door G. van der Hatart op naam van Heyden (Den Bosch,
Provo Gen.). Deze Bossche editie heeft jöcher er waarschijnlijk toe gebracht te beweren,
dat Zovitius rector te 's-Hertogenbosch was. Zie: Aloys Bömer, Die lateinischen Schiilerge-
c.:
189
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)
spräche der Humanisten (Berlin: Harrwitz, 1897-99), Repro~rafische herdruk (Amsterdam: Schippers, 1966).159: (Bömer). Deze mening wordt herl1aald in een opusculum met
afzonderlIjke pagl11enng 111 dezelfde band: Aloys Bömer, Lemen und Leben auj den
Humanistenschulen im Spiegel der lateinischen Schülerdialoge, p. 4. (BöL.) In de Bossche
editie van 1540 ontbreken Zovitius' Formulae: Nauw. 7 n. 27. NK. CB. Een editie met
Duitse vertaling van Heyden zonder Zovitius' Formulae, gedrukt te Cliviae (=Kleef),
werd uitgegeven door J. Silberling te Amsterdam in 1667: A'dam U. B., sign. OK 76-430
(3).]
24 ZQ. NUC. British Library. General Catalogue ofPrinted Books to 1975, v. 147 (London:
Trusties of the B. L., 1982) 237; 116 (1982) 282; 83 (1981) 170. (BLC). Bömer 147-9.
2\ Mas. 131-157.
26 Mas. 35,113-130. Bömer 1-9. Petrus Mosellanus, Paedologia, herausgeg. von Hermann
Michel. Lateinische Litteraturdenkmäler des XV. und XVI. ]ahrhunderts, XVIII (Berlin:
Weidmann, 1906) Einleitung. BM v. 214, c. 58-60.
27 ZQ 46, 48, 53-56.
28 ZQ 76-77. - R. R. Post, The Modern Devotion. Confrontation with Reformation and
Humanism. Studies in Medieval and Reformation Thought, III (Leiden: Brill, 1968) 324.
Id., De Moderne Devotie. Geert Groote en zijn stichtingen. Patria XXII (Amsterdam 1940)
40. Verschillende door Zovitius' behandelde onderwerpen komen veelvuldig voor in de
Nederlandse en Duitse schooldialogen. Over het slaan in het onderwijs, het optreden van
verklikkers, weekhartige moedertjes, het typisch renaissancistische beklemtonen van het
spel, het terugdringen van de moedertaal en de praktische oefeningen bij het vreemdetalenonderwijs zie: BöL. 4,9-11, 16, 21-22, 29.
29 Mas. 40, 132, 135, 169.
JO Ant. Palau y Duket, Manual dellibrero hispanoamericano, t. IV (Barcelona 1951) 424.
-BLC.
Jl Vosters 68, 94,119-122,134,136.
32 D. ERASMI I ROTERODAMI EPJTAPHIA, I PER ERVDITJSS. ALJQVOTI viros
Academiae Louanien-[sis] edita I LOVANII I ex officina Rutgeri Rescij, AN. M. D.
XXXVII.I Men. Mart.-Brussel Kon. Bib. II 19.067A (1). Cf. NK 2843. Vocht III 421-3.
3J Het Phalaecische of Phaleucische metrum is elflettergrepig en bestaat uit een spond<eus,
een dactylus en drie trocheeën, b.v. VIdl/credit;;'/për l';'-/c~s L;:;--/crTn;;'s/.
J4 Zouitij Phaleucium apud Braeda= I nos ludimagistri.1 AD coenam uocitatus huc adesto, in:
ORATIO I DITII FERDINANDI FRIATIS DE AG= I ni sumendi Paschalis praeparatione, hoc est I de Ieiunio, Confessione, & Poenitentia.1 Vaeneunt Antverpiae, sub scuto
Basile<e: apud Gregorium Bontium 1 (Colofon) Simon Coquus, Ciuis ... oppidi Antuer=
I piensis, excudebat ... Anno. M. CCCCc. XXXVIII. - Den Haag Mus. MeermannoWestreenianum: 149 E 6; Brussel Kon. Bibl. L. P. 4006 A; Wenen N ationalbibl.; Minneapolis University of Minnesota, USA (Onvolledig ex.). Cf. NK 3041, NUC.
JS R. Garda Villoslada, La Universidad de Paris durante los estudios de Francisco de Vitoria
(1507-1512). Analecta Gregoriana, v. 14. Series Facult. Hist. Ecd., Sectio B (no. 2)
(Romae 1938) 411. Hier blijkt, dat ,,]orge de Austria" bisschop was van Luik.
36 Nauw. 39-40.
Met genoegen dank ik Drs. C. Th Lohmann en Dr. F. A. Brekelmans, redactieleden van
het]aarboek, voor de zorg die zij besteed hebben aan het persklaar maken van dit artikel.
r
I
190
Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985)

Documentos relacionados