Redemittel - dirkvanwingerden.nl

1-2 vwo | Vertalingen Redemittel
Kapitel 1
Sprich mit!
D Redemittel
Wer bist du?
Mein Name ist Lina.
Wie alt bist du?
Ich bin dreizehn Jahre alt.
Wie ben jij?
Mijn naam is Lina.
Hoe oud ben jij?
Ik ben dertien jaar oud.
Wie heißen Sie?
Ich bin Frau Wermke und das ist Herr
Scholze.
Wo wohnen Sie?
In Stuttgart. Das ist eine große Stadt in
Deutschland.
Was ist Ihre Adresse?
Ich wohne in der Wilhelmstraße 6.
Hoe heet u?
Ik ben mevrouw Wermke en dat is meneer
Scholze.
Waar woont u?
In Stuttgart. Dat is een grote stad in
Duitsland.
Was is uw adres?
Ik woon in de Wilhelmstraße 6.
Woher kommst du?
Ich komme aus den Niederlanden.
Bist du Niederländerin?
Ja, aber meine Großmutter ist Deutsche.
Waar kom jij vandaan?
Ik kom uit Nederland.
Ben jij Nederlandse?
Ja, maar mijn grootmoeder is Duitse.
Was ist deine Telefonnummer?
0041 für die Schweiz und dann 44 215 40
00
Und was ist deine E-Mail-Adresse?
[email protected]
Wat is jouw telefoonnummer?
0041 voor Zwitserland en dan 44 215 40 00.
Wo bist du geboren?
Ich bin in Linz geboren, in Österreich.
Bist du Österreicher?
Nein, ich bin Niederländer.
Und deine Eltern?
Meine Mutter ist Österreicherin. Mein
Vater ist Niederländer.
Waar ben je geboren?
Ik ben in Linz geboren, in Oostenrijk.
Ben jij Oostenrijker?
Nee, ik ben Nederlander.
En je ouders?
Mijn moeder is Oostenrijkse. Mijn vader is
Nederlander.
Wie lautet Ihr Familienname?
Mein Nachname ist Hoffmann.
Und Ihr Vorname?
Mein Vorname ist Christian.
Hoe luidt uw achternaam?
Mijn achternaam is Hoffmann.
En uw voornaam?
Mijn voornaam is Christian.
© Noordhoff Uitgevers bv
En wat is jouw e-mailadres?
[email protected]
Pagina 1 van 21
1-2 vwo | Vertalingen Redemittel
J Redemittel
Wie heißt dein Bruder?
Er heißt Matthias.
Wie alt ist er?
Er ist 18 Jahre alt.
Und das Mädchen, ist das deine
Schwester?
Ja, sie heißt Karola und ist sechzehn
Jahre alt.
Hoe heet jouw broer?
Hij heet Matthias.
Hoe oud is hij?
Hij is 18 jaar oud.
En dat meisje, is dat jouw zus?
Wie sieht dein Freund aus?
Er hat dunkle Haare und blaue Augen.
Wie groß ist er?
Er ist klein und dünn.
Hoe ziet jouw vriend eruit?
Hij heeft donker haar en blauwe ogen.
Hoe groot is hij?
Hij is klein en dun.
Wer ist der Junge?
Das ist Heiko. Er wohnt bei uns im Dorf.
Was für ein Junge ist er?
Er ist intelligent und interessiert sich für
Autos.
Hast du seine E-Mail-Adresse?
Klar. Schickst du ihm eine Mail?
Wie is die jongen?
Dat is Heiko. Hij woont bij ons in het dorp.
Wat voor een jongen is hij?
Hij is intelligent en geïnteresseerd in auto's.
Heb je zijn e-mailadres?
Natuurlijk. Stuur je hem een mail?
Gefällt dir unsere neue Lehrerin?
Ja, ich finde sie freundlich und ruhig.
Sie ist mit Matzes Bruder verheiratet.
Aha, sie passen gut zueinander.
Bevalt je onze nieuwe lerares?
Ja, ik vind haar vriendelijk en rustig.
Ze is getrouwd met Matzes broer.
Aha, ze passen goed bij elkaar.
Was machen deine Eltern?
Mein Vater verkauft Häuser.
Und deine Mutter?
Sie ist viel zu Hause und sorgt für meine
Schwester.
Wat doen jouw ouders?
Mijn vader verkoopt huizen.
En je moeder?
Zij is veel thuis en zorgt voor mijn zus.
Liebst du deine Freundin?
Ja, ich habe sie gern. Sie ist so nett.
Ist sie auch hübsch?
Natürlich! Sie ist groß und hat braune
kurze Haare.
Houd jij van je vriendin?
Ja, ik vind haar leuk. Ze is heel aardig.
Is ze ook knap?
Natuurlijk! Ze is groot en heeft bruin kort
haar.
© Noordhoff Uitgevers bv
Ja, ze heet Karola en is zestien jaar oud.
Pagina 2 van 21
1-2 vwo | Vertalingen Redemittel
Kapitel 2
Freizeit!
D Redemittel
Machst du Sport?
Ich spiele Fußball und ich reite.
Wann machst du das?
Fußball spiele ich am Dienstag und am
Donnerstag.
Und wann reitest du?
Ich reite sonntags um ein Uhr.
Doe jij aan sport?
Ik voetbal en ik rijd paard.
Wanneer doe je dat?
Ik voetbal op dinsdag en donderdag.
Was macht dir Spaß?
Was ich gern tue? Baden und Rad fahren.
Das ist langweilig.
Ich feiere aber auch gern.
Wat vind je leuk?
Wat ik graag doe? Zwemmen en fietsen.
Dat is saai.
Maar ik feest ook graag.
Ich hole dich am Freitag um Viertel vor
drei ab.
Kannst du auch um Viertel nach? Ich
habe am Nachmittag noch Schule.
Dann kommst du besser gleich zum Platz.
Ik haal je vrijdag om kwart voor drie op.
En wanneer rijd je paard?
Ik rijd zondags om één uur paard.
Gut. Dann bin ich um halb vier da.
Kun je ook om kwart over? Ik heb 's
middags nog school.
Dan kun je beter meteen naar het veld
komen.
Goed. Dan ben ik er om half vier.
Segelst du?
Ja, ich bin in einem Segelklub.
Kann ich am Wochenende mitkommen?
Das gefällt dir bestimmt.
Zeil jij?
Ja, ik ben bij een zeilclub.
Mag ik in het weekend mee?
Dat vind je vast leuk.
Haben Sie einen Ball?
Ja, klar. Das Spiel gegen die 7A ist in der
Pause.
Wenn ich Glück habe, spiele ich ganz
vorn.
Ich komme auch zur Sportveranstaltung.
Bis gleich.
Heeft u een bal?
Ja, natuurlijk. De wedstrijd tegen klas 7a is
in de pauze.
Als ik geluk heb, speel ik helemaal voorin.
Welchen Sport hast du noch nie
gemacht?
Ich habe noch nie geturnt.
Hast du schon mal Tennis gespielt?
Ja, aber Tennis finde ich langweilig.
Welke sport heb jij nog nooit gedaan?
Ich gehe abends immer spazieren.
Habt ihr einen Hund gekauft?
Ja, mein Vater geht immer morgens und
Ik maak 's avonds altijd een wandeling.
Hebben jullie een hond gekocht?
Ja, mijn vader laat onze Rex altijd 's
© Noordhoff Uitgevers bv
Ik kom ook naar de sportwedstrijd. Tot
straks.
Ik heb nog nooit geturnd.
Heb je al eens getennist?
Ja, maar tennis vind ik saai.
Pagina 3 van 21
1-2 vwo | Vertalingen Redemittel
abends mit unserem Rex raus.
Das macht bestimmt nicht immer nur
Spaß.
© Noordhoff Uitgevers bv
ochtends en 's avonds uit.
Dat is vast niet altijd alleen maar leuk.
Pagina 4 van 21
1-2 vwo | Vertalingen Redemittel
J Redemittel
Was ist dein Hobby?
Ich gehe gern ins Kino.
Welche Filme guckst du gern?
Meine Lieblingsfilme sind Spielfilme.
Wat is jouw hobby?
Ik ga graag naar de bioscoop.
Naar welke films kijk jij graag?
Mijn lievelingsfilms zijn speelfilms.
Was machst du, wenn du frei hast?
Dann gucke ich, was im Fernsehen
kommt.
Und was machst du noch?
Ich lese auch gern Bücher oder ich spiele
Gitarre.
Ich sehe vor allem gern fern.
Welche Sendungen magst du?
Wat doe je als je vrij hebt?
Dan kijk ik wat er op tv komt.
Was für eine CD hast du gekauft?
Eine CD von Alicia Keys.
Liebst du ihre Musik?
Ja, ich mag vor allem, wie sie Klavier
spielt.
Wat voor een cd heb je gekocht?
Een cd van Alicia Keys.
Houd je van haar muziek?
Ja, ik houd er vooral van hoe ze piano
speelt.
Ich habe Eintrittskarten für das Theater
reserviert.
Kann ich mitkommen?
Interessierst du dich für Kultur?
Die Zeitung schreibt, dass Kultur gut für
uns ist.
Ik heb entreekaartjes voor het theater
gereserveerd.
Mag ik mee?
Ben jij geïnteresseerd in cultuur?
In de krant staat dat cultuur goed voor ons
is.
Hast du meine Bilder schon gesehen?
Auf welcher Seite sind die?
Auf Facebook. Ich bin mit Niklas in der
Disko gewesen.
Euer Video ist aber auch toll!
Heb jij mijn foto's al gezien?
Op welke site staan die?
Op Facebook. Ik ben met Niklas in de disco
geweest.
Maar jullie filmpje is ook erg leuk!
Hast du eine Digitalkamera?
Nein, aber ein Handy. Es macht gute
Fotos.
Fotografierst du dann bitte die Kirche, die
Bibliothek und das Museum?
Dann schreibst du aber die Texte für die
Schule!
Heb jij een digitale camera?
Nee, maar wel een mobieltje. Dat maakt
mooie foto's.
Fotografeer jij dan alsjeblieft de kerk, de
bibliotheek en het museum?
Maar dan schrijf jij de teksten voor school!
Hörst du gern Musik?
Ich höre gern Radio.
Im Internet?
Ja, mit iPad und Kopfhörer.
Luister je graag muziek?
Ik luister graag naar de radio.
Op internet?
Ja, met mijn iPad en een koptelefoon.
© Noordhoff Uitgevers bv
En wat doe je nog meer?
Ik lees ook graag boeken of ik speel gitaar.
Ik kijk vooral graag tv.
Welke programma's vind je leuk?
Pagina 5 van 21
1-2 vwo | Vertalingen Redemittel
Chattest du gern?
Ja, ich sitze gern am Computer. Meine
Webcam habe ich immer an.
Dann gebe ich dir meine E-MailAdresse.Wann bist du heute wieder zu
Hause?
Um vier Uhr. Wir sehen uns dann.
© Noordhoff Uitgevers bv
Chat jij graag?
Ja, ik zit graag achter de computer. Mijn
webcam heb ik altijd aan.
Dan geef ik je mijn e-mailadres. Wanneer
ben je vandaag weer thuis?
Om vier uur. Dan zien we elkaar.
Pagina 6 van 21
1-2 vwo | Vertalingen Redemittel
Kapitel 3
Schmeckt’s?
D Redemittel
Kommst du? Das Frühstück ist fertig!
Ich habe keinen Hunger. Ihr frühstückt ein
bisschen zu früh.
Dann nimm einfach etwas zu trinken!
Gut, ich nehme ein Glas Orangensaft.
Orangensaft für dich! Trinkst du auch
noch eine kalte Milch?
Nein, danke. Ich nehme aber einen Apfel.
Kom je? Het ontbijt is klaar!
Ik heb geen trek. Jullie ontbijten een beetje
te vroeg.
Dan neem je gewoon iets te drinken!
Goed, ik neem een glas sinaasappelsap.
Sinaasappelsap voor jou. Drink je ook nog
een glas koude melk?
Nee, bedankt. Ik neem wel een appel.
Was isst du zu Mittag?
Ich esse ein Brötchen mit
Erdbeermarmelade.
Bist du dann schon satt?
Nein. Ich esse auch noch zwei Brote mit
Butter und Käse.
Gibt es in deiner Schule kein warmes
Mittagessen?
Doch, aber das schmeckt nicht so gut. Ich
esse lieber zu Hause. Meine Mutter kocht
viel besser.
Wat eet jij tussen de middag?
Ik eet een broodje met aardbeienjam.
Heb je dan al genoeg?
Nee. Ik eet ook nog twee boterhammen met
boter en kaas.
Is er bij jou op school geen warm
middageten?
Jawel, maar dat smaakt niet zo goed. Ik eet
liever thuis. Mijn moeder kookt veel beter.
Ich habe Lust auf Schokolade.
Ich lade dich ein. Gehen wir zum
Italiener?
Ja, der hat Kuchen und Eis. Ich liebe
alles, was süß ist.
Der Ober findet mich nett. Er schneidet
uns bestimmt ein extra großes Stück
Kuchen ab.
Ik heb zin in chocolade.
Ik nodig je uit. Zullen we naar de Italiaan
gaan?
Ja, die heeft gebak en ijs. Ik houd van alles
wat zoet is.
De ober vindt mij aardig. Hij snijdt vast een
extra groot stuk gebak voor ons af.
Was gibt es zum Abendessen?
Ich mache eine Suppe.
Bist du noch nicht im Supermarkt
gewesen?
Nein, es hat den ganzen Tag geregnet.
Dann gehe ich lieber bei Janik essen. Die
essen Hamburger. Seine Mutter rechnet
schon damit.
Wie du willst. Wenn seine Mutter das gut
findet.
Wat eten we vanavond?
Ik maak soep.
Ben je nog niet in de supermarkt geweest?
Wir haben kein Obst mehr.
Die Geschäfte in der Zwickauer Straße
We hebben geen fruit meer.
De winkels in de Zwickauer Straße zijn al
© Noordhoff Uitgevers bv
Nee, het heeft de hele dag geregend.
Dan ga ik liever bij Janik eten. Zij eten
hamburgers. Zijn moeder rekent er al op.
Zoals je wilt. Als zijn moeder dat goed vindt.
Pagina 7 van 21
1-2 vwo | Vertalingen Redemittel
sind schon geöffnet.
Gibt es da einen Gemüseladen?
Ja, Im Paradies hat Obst und Gemüse.
© Noordhoff Uitgevers bv
open.
Is daar een groentewinkel?
Ja, Im Paradies heeft fruit en groente.
Pagina 8 van 21
1-2 vwo | Vertalingen Redemittel
J Redemittel
Entschuldigung!
Pardon!
Ja, bitte.
Ja, zegt u het maar.
Ich möchte eine Limo und drei Cola, bitte. Ik zou graag een limonade en drie cola
willen, alstublieft.
Kommt sofort!
Komt eraan!
Herr Ober! Zahlen, bitte.
Hier ist die Rechnung.
Ober, mag ik betalen?
Hier is de rekening.
Bis wann ist die Küche geöffnet?
Bis neun Uhr. Bitte sehr, die Speisekarte.
Ich nehme Nudeln mit Fisch und einen
Salat.
Einmal die Nudeln mit Fisch. Und für Sie?
Ich probiere mal das Huhn. Und zwar mit
Pommes.
Huhn mit Pommes. Was möchten Sie
trinken?
Bringen Sie eine Flasche Mineralwasser
mit zwei Gläsern.
Einen kleinen Moment bitte.
Tot hoe laat is de keuken open?
Tot negen uur. Alstublieft, de menukaart.
Ik neem pasta met vis en een salade.
Guten Abend, wir haben einen Tisch
reserviert, auf der Terrasse. Mein Name
ist Fischer.
Entschuldigen Sie bitte. Ihr Tisch ist noch
besetzt.
Oh schade.
Hinten im Restaurant habe ich noch
einen Tisch frei.
Prima. Auf der Terrasse ist es so heiß. Im
Restaurant ist es besser.
Kommen Sie bitte.
Goedenavond, wij hebben een tafel
gereserveerd, op het terras. Mijn naam is
Fischer.
Neemt u me niet kwalijk. Uw tafel is nog
bezet.
Oh jammer.
Achter in het restaurant heb ik nog een tafel
vrij.
Prima. Op het terras is het zo heet. In het
restaurant is het beter.
Komt u alstublieft.
Haben Sie auch Salz und Pfeffer?
Selbstverständlich. Möchten Sie auch Öl
und Essig zum Salat?
Ja, gern. Und noch eine Portion Senf
bitte
Bitteschön. Guten Appetit!
Heeft u ook zout en peper?
Vanzelfsprekend. Wilt u ook olie en azijn bij
de salade?
Ja, graag. En nog een portie mosterd
alstublieft.
Alstublieft. Eet smakelijk!
Ein saures Fruchteis mit Zitrone und
Orange für Sie!
Das habe ich nicht bestellt. Ich habe Reis
mit Fleisch bestellt.
Een zuur vruchtenijsje met citroen en
sinaasappel voor u!
Dat heb ik niet besteld. Ik heb rijst met vlees
besteld.
© Noordhoff Uitgevers bv
Eénmaal pasta met vis. En voor u?
Ik probeer eens de kip. En wel met patat.
Kip met patat. Wat wilt u drinken?
Brengt u maar een fles mineraalwater met
twee glazen.
Momentje alstublieft.
Pagina 9 van 21
1-2 vwo | Vertalingen Redemittel
Entschuldigen Sie bitte.
Kein Problem. Bringen Sie mir noch ein
Wasser?
Neemt u me niet kwalijk.
Geen probleem. Brengt u mij nog wat
water?
Wir bezahlen beide acht Euro.
Was redest du? Ich habe nur eine Limo
getrunken.
Dann habe ich falsch gerechnet.
Hoffentlich.
We betalen allebei acht euro.
Wat zeg je me nou? Ik heb alleen maar een
limonade gedronken.
Dan heb ik het verkeerd uitgerekend.
Hopelijk.
© Noordhoff Uitgevers bv
Pagina 10 van 21
1-2 vwo | Vertalingen Redemittel
Kapitel 4
Im Kaufrausch
D Redemittel
Gehst du mit einkaufen?
Aber klar! Gehen wir doch in ein
Kleidergeschäft!
Kaufhof hat die neueste Mode im
Angebot.
Ich brauche eine hellblaue Jeans. Die
kann ich im Internet nicht bestellen.
Du kannst sie direkt anprobieren.
Prima. Ich darf Geld von meiner Mutter
ausgeben.
Ga je mee winkelen?
Natuurlijk! Laten we naar een kledingwinkel
gaan!
Kaufhof heeft de nieuwste mode in de
aanbieding.
Ik heb een lichtblauwe spijkerbroek nodig.
Die kan ik op internet niet bestellen.
Je kunt hem meteen passen.
Prima. Ik mag geld van mijn moeder
uitgeven.
Magst du die schwarze oder die
dunkelblaue Hose mehr?
Ich finde die rote auch hübsch.
Ich ziehe alle mal an.
Welche Größe hast du?
Ich brauche M oder L.
Ich suche dir noch ein T-Shirt dazu.
Magst du Weiß?
Vind je de zwarte of de donkerblauwe broek
mooier?
Ik vind die rode ook mooi.
Ik trek ze allemaal even.
Welke maat heb jij?
Ik heb M of L nodig.
Ik zoek er nog een T-shirt voor je bij. Houd
je van wit?
Guten Tag. Ich möchte diese Sachen
bezahlen.
Hallo, leider kannst du hier nur bar
bezahlen. Wir haben eine Störung.
Entschuldigung.
Ich habe kein Geld dabei. Was jetzt?
Im ersten Stock hinter der
Herrenabteilung ist ein Geldautomat.
Auf der ersten Etage? Dann bin ich gleich
wieder da!
Vielen Dank und abermals
Entschuldigung bitte.
Kein Problem, bis gleich.
Bis gleich.
Goedendag. Ik wil deze spullen graag
betalen.
Hallo, helaas kun je hier alleen contant
betalen. We hebben een storing. Het spijt
me.
Ik heb geen geld bij me. Wat nu?
Op de eerste verdieping achter de
herenafdeling is een geldautomaat.
Op de eerste etage? Dan ben ik zo terug!
Hallo. Haben Sie diese Kappe auch in
Grau? Ich mag das Lila nicht.
Da muss ich mal nachschauen, welche
Farben wir sonst noch haben.
Bitte.
Welche Farbe möchtest du?
Grau bitte, aber blau darf sie auch sein.
Hallo. Heeft u deze pet ook in het grijs? Ik
houd niet van paars.
Dan moet ik even kijken welke kleuren we
nog meer hebben.
Alstublieft.
Welke kleur zou je graag willen?
Grijs alstublieft, maar het mag ook blauw
zijn.
© Noordhoff Uitgevers bv
Hartelijk dank en nogmaals excuses.
Geen probleem, tot zo.
Tot zo.
Pagina 11 van 21
1-2 vwo | Vertalingen Redemittel
Einen Augenblick bitte, ich hole sie für
dich.
© Noordhoff Uitgevers bv
Een ogenblik alsjeblieft, ik haal hem even
voor je.
Pagina 12 van 21
1-2 vwo | Vertalingen Redemittel
J Redemittel
Gehst du mit zum Supermarkt?
Was möchtest du denn kaufen?
Wir brauchen noch Brot.
Das ist alles?
Die Erdbeeren sind auch im Angebot. Ein
Kilo zum halben Preis.
Das ist etwas für unser Leckermaul!
Ga je mee naar de supermarkt?
Wat wil je dan kopen?
We hebben nog brood nodig.
Dat is alles?
De aardbeien zijn ook in de aanbieding. Een
kilo voor de halve prijs.
Dat is iets voor onze lekkerbek!
Mag dein Vater grün?
Nein, er mag es nicht.
Ich habe eine Tasche für ihn gesehen.
Er mag sie nur, wenn sie aus Leder ist.
Bestimmt haben die auch andere Farben.
Okay, schauen wir mal.
Houdt je vader van groen?
Nee, dat vindt hij niet mooi.
Ik heb een tas voor hem gezien.
Hij vindt hem alleen mooi als hij van leer is.
Ze hebben vast ook andere kleuren.
Oké, laten we maar eens kijken.
Wo gibt es günstige Uhren?
Im Elektronikgeschäft sind sie nicht teuer.
Am besten ist es, wenn sie nichts kosten.
Ich habe nur noch sechs Euro zehn.
Ich zeige dir Kodi an der Schulstraße. Da
gibt es auch schöne Uhren.
Waar vind ik goedkope horloges?
In de elektronicawinkel zijn ze niet duur.
Het is het beste als ze niets kosten. Ik heb
nog maar zes euro tien.
Ik laat je Kodi in de Schulstraße zien. Die
hebben ook mooie horloges.
Wie viel Euro hast du dabei?
Ich habe mein Portmonee vergessen.
Deine Bankkarte hast du aber mit?
Ja, aber in der Eisdiele kann ich nicht mit
Bankkarte zahlen.
Hoeveel euro heb je bij je?
Ik heb mijn portemonnee vergeten.
Maar je pinpas heb je wel mee?
Ja, maar in de ijssalon kan ik niet pinnen.
Unser Fernseher ist kaputt.
Vielleicht kannst du ihn reparieren
lassen?
Ich gehe mal zum Elektronikgeschäft.
Hat er noch Garantie?
Das weiß ich nicht genau.
Dann frag dort mal nach. Vielleicht kannst
du ihn zurückgeben.
Onze televisie is kapot.
Misschien kun je hem laten repareren?
Darfst du zur Grillparty bei Rosa?
Klar. Ich habe meine Sachen schon
eingepackt.
Was für Geschirr hast du mit?
Ich nehme einen Teller und ein Glas mit.
Mag jij naar het barbecuefeest bij Rosa?
Natuurlijk. Ik heb mijn spullen al ingepakt.
© Noordhoff Uitgevers bv
Ik ga maar eens naar de elektronicawinkel.
Zit er nog garantie op?
Dat weet ik niet precies.
Vraag daar dan maar eens na. Misschien
kun je hem teruggeven.
Wat voor serviesgoed heb je bij je?
Ik neem een bord en een glas mee.
Pagina 13 van 21
1-2 vwo | Vertalingen Redemittel
Kapitel 5
Traumhaus
D Redemittel
Wo wohnst du jetzt?
Wir ziehen am Wochenende in unser
neues Haus ein.
Das haben deine Eltern doch bauen
lassen?
Ja. Ich habe jetzt den ganzen Keller für
mich allein. Toll, was?
Waar woon jij nu?
We komen dit weekend in ons nieuwe huis
wonen.
Dat hebben jouw ouders toch laten
bouwen?
Ja. Ik heb nu de hele kelder voor mij alleen.
Goed, hè?
Wann zieht dein Bruder um?
Er ist schon weg und lebt jetzt in einem
Studentenheim.
Mit wem lebt er da?
Er lebt dort mit ein paar Freunden.
Wie ist seine Wohnung?
Man sollte da mal aufräumen.
Ist es auch schmutzig?
Nein, das nicht. Nur ein bisschen dunkel
und eng, aber gemütlich.
Wanneer verhuist jouw broer?
Hij is al weg en woont nu in een
studentenflat.
Met wie woont hij daar?
Hij woont daar met een paar vrienden.
Hoe is zijn kamer?
Men zou er eens moeten opruimen.
Is het er ook vuil?
Nee, dat niet. Alleen een beetje donker en
klein, maar wel gezellig.
Lebt dein Opa jetzt im Pflegeheim?
Woont jouw opa nu in een
verzorgingstehuis?
Ja, en daar heeft hij een eigen badkamer.
Ja, und dort hat er ein eigenes
Badezimmer.
Hat er auch eine eigene Küche?
Ja, die ist aber ganz klein. Er kocht nicht
mehr selber.
Und die Küche hat Waschmaschine und
Kühlschrank?
Meine Mutter wäscht für ihn. Aber einen
Kühlschrank gibt es da natürlich.
Heeft hij ook een eigen keuken?
Ja, maar die is heel klein. Hij kookt niet
meer zelf.
En is er in de keuken een wasmachine en
een koelkast?
Mijn moeder doet de was voor hem. Maar
een koelkast is er natuurlijk wel.
Wie war euer Ferienhaus in Italien?
Sehr billig, aber wir hatten keinen Strom,
kein Gas und kein Wasser.
Hattet ihr auch keine Heizung?
Doch, wir haben mit Holz geheizt.
Hoe was jullie vakantiehuis in Italië?
Heel goedkoop, maar we hadden geen
elektriciteit, geen gas en geen water.
Hadden jullie ook geen verwarming?
Jawel, we hebben op hout gestookt.
Kannst du die Haustür mal aufmachen?
Hat denn jemand angeklopft?
Ja, das kann vielleicht Jasin sein. Ich
habe die Tür gerade zugemacht. Jasin ist
aber noch im Garten.
Kun jij de huisdeur even open doen?
Heeft er dan iemand aangeklopt?
Ja, dat kan misschien Jasin zijn. Ik heb de
deur net dicht gedaan. Maar Jasin is nog in
de tuin.
© Noordhoff Uitgevers bv
Pagina 14 van 21
1-2 vwo | Vertalingen Redemittel
Der wohnt doch jetzt bei euch? Der hat
sicher einen Schlüssel!
Die woont toch nu bij jullie? Die heeft vast
een sleutel!
Rex, geh doch mal auf deinen Platz!
Immer soll er auf seinem Kissen liegen!
Er ist doch ruhig!
Ich mag die Hundehaare aber nicht. Ich
kriege den Teppich schon nicht mehr
sauber.
Ich lege ein Handtuch auf den Stuhl, dann
bist du aber bitte nett zu ihm.
Rex, ga toch eens op je plaats!
Hij moet altijd maar op zijn kussen liggen!
Hij is toch rustig!
Ik houd echter niet van die hondenharen. Ik
krijg het tapijt al niet meer schoon.
Wann bist du wieder zu Hause?
Um 23 Uhr bin ich wieder da.
Schließt du dann die Garage ab?
Klar, mache ich.
Wanneer ben je weer thuis?
Om elf uur ben ik er weer.
Doe je dan de garage op slot?
Natuurlijk, dat doe ik.
© Noordhoff Uitgevers bv
Ik leg een handdoek op de stoel, maar dan
ben je wel aardig tegen hem.
Pagina 15 van 21
1-2 vwo | Vertalingen Redemittel
J Redemittel
Wie sieht dein Zimmer aus?
Ganz normal. Ich habe ein Bett, einen
Sessel und einen großen Spiegel im
Zimmer.
Ich bekomme ein neues Schlafzimmer.
Was soll ich alles kaufen?
Erst mal musst du moderne Farben für
Zimmerdecke, Boden und Wände
aussuchen.
Hoe ziet jouw kamer eruit?
Heel gewoon. Ik heb een bed, een fauteuil
en een grote spiegel in mijn kamer.
Ik krijg een nieuwe slaapkamer. Wat moet ik
allemaal kopen?
Eerst moet je moderne kleuren voor het
plafond, de vloer en de muren uitzoeken.
Kannst du die Möbel mit mir runtertragen? Kun jij de meubels met mij naar beneden
dragen?
Klar. Sollen wir den Lift nehmen oder
Natuurlijk. Wil je de lift nemen of wil je ze
willst du sie durch das Fenster reichen?
door het raam tillen?
Die kleinen Sachen können wir die
De kleine spullen kunnen we via de trap
Treppe runtertragen. Die größeren Möbel naar beneden dragen. De grotere meubels
reichen wir über den Balkon runter.
tillen we via het balkon naar beneden.
Prima. Ich gehe schon mal mit dieser
Prima. Ik ga alvast met deze lamp naar
Lampe runter. Ich warte dann auf der
beneden. Ik wacht dan op het terras.
Terrasse.
Wo ist die Toilette?
Im Flur, zweite Tür rechts.
Und wo finde ich da das Licht?
Das findest du gleich links, beim
Waschbecken.
Waar is het toilet?
Op de gang, tweede deur rechts.
En waar vind ik daar het licht?
Dat vind je meteen links, bij de wastafel.
Was kann ich für dich tun?
Kannst du das Regal mit mir aufhängen?
Kein Thema. Soll ich dann auch gleich
das Bild umhängen?
Gerne. Aber warte, ich mache es zuerst
sauber.
Wat kan ik voor je doen?
Kun jij dat rek met mij ophangen?
Geen probleem. Moet ik dan ook meteen
het schilderij ergens anders ophangen?
Graag. Maar wacht, ik maak het eerst
schoon.
Was machst du, wenn dein Computer aus
ist?
Dann beschäftige ich mich mit meinem
Telefon.
Kommst du nicht ohne deine Freunde
aus?
Nein, wenn nichts klingelt oder piept,
dann fühle ich mich nicht wohl.
Wat doe jij als je computer uit is?
Weißt du, wie ich diesen Fernseher
anmachen soll?
Bei mir ist am Fernseher unten ein Knopf.
Weet jij hoe ik deze televisie aan moet
doen?
Bij mij zit bij de televisie onder een knop. En
© Noordhoff Uitgevers bv
Dan ben ik met mijn telefoon bezig.
Kun je niet zonder je vrienden?
Nee, als er niets rinkelt of piept, dan voel ik
me niet prettig.
Pagina 16 van 21
1-2 vwo | Vertalingen Redemittel
Und bei dir?
Ach ja, natürlich. So!
Autsch, das ist aber sehr laut! Mach das
Ding mal ein bisschen leiser, bitte.
bij jou?
O ja, natuurlijk. Zo!
Oei, dat is wel erg luid! Zet dat ding eens
een beetje zachter alsjeblieft.
Warum willst du dein Radio verkaufen?
Ich höre eigentlich fast nie Radio.
Und was soll es kosten?
Für dich nur fünfzehn Euro!
Waarom wil je je radio verkopen?
Ik luister eigenlijk bijna nooit naar de radio.
En wat moet hij kosten?
Voor jou slechts vijftien euro!
© Noordhoff Uitgevers bv
Pagina 17 van 21
1-2 vwo | Vertalingen Redemittel
Kapitel 6
Unterwegs
D Redemittel
Wo werdet ihr in den Ferien hinfahren?
Wir fahren mit dem Fahrrad nach
Stahlbrode.
Und dann mit dem Schiff nach Rügen?
Stimmt. Wir haben ein Hotel mit
Frühstück.
Gute Reise und viel Spaß!
Ich freue mich auf die Reise.
Waar zullen jullie in de vakantie heengaan?
Wij gaan op de fiets naar Stahlbrode.
Fahren wir mit dem Zug?
Nein, wir werden das Auto nehmen.
Wann sind wir bei Oma?
Wir sind vor 12 Uhr da.
Gaan we met de trein?
Nee, we zullen met de auto gaan.
Waneer zijn we bij oma?
We zijn er voor twaalf uur.
Wo ist mein Schlüssel?
Welchen Schlüssel suchst du?
Den Schlüssel von meinem Scooter. Ich
habe schon zweimal das ganze Haus
durchsucht.
Frag Luca doch mal. Er wird schon
irgendwo sein.
Waar is mijn sleutel?
Welke sleutel zoek je?
De sleutel van mijn scooter. Ik heb als twee
keer het hele huis doorzocht.
Kann ich bei euch schlafen?
Bis wann willst du denn bleiben?
Bis meine Eltern wieder zu Hause sind.
Die sind doch erst heute nach Italien
gefahren?
Kan ik bij jullie slapen?
Tot wanneer wil je dan blijven?
Tot mijn ouders weer thuis zijn.
Die zijn toch pas vandaag naar Italië
gegaan?
Taxi bitte!
Guten Tag. Wo wollen Sie hin?
Zum Geldautomaten in der
Stresemannstraße und zurück bitte.
Prima. In einer Viertelstunde werden wir
wieder hier sein.
Taxi alstublieft!
Goedendag. Waar wilt u naartoe?
Naar de pinautomaat in de
Stresemannstraße en terug alstublieft.
Prima. Over een kwartier zullen we hier
weer zijn.
Haben Sie noch ein Zimmer frei?
Eigentlich nicht.
Wie meinen Sie das? Jedes Zimmer ist
mir recht.
Na ja, ich habe noch ein Zimmer frei, aber
ohne Bad und ohne Dusche.
Kein Problem, was kostet das Zimmer?
50 Euro pro Nacht.
Heeft u nog een kamer vrij?
Eigenlijk niet.
Hoe bedoelt u dat? Ik vind elke kamer goed.
© Noordhoff Uitgevers bv
En dan met de boot naar Rügen?
Klopt. We hebben een hotel met ontbijt.
Goede reis en veel plezier!
Ik verheug me op de reis.
Vraag Luca eens. Hij zal wel ergens zijn.
Nou ja, ik heb nog een kamer vrij, maar
zonder bad en zonder douche.
Geen probleem, wat kost die kamer?
50 euro per nacht.
Pagina 18 van 21
1-2 vwo | Vertalingen Redemittel
Gut, ich nehme dieses Zimmer.
Wie lange möchten Sie bleiben?
© Noordhoff Uitgevers bv
Goed, ik neem deze kamer.
Hoe lang zou u willen blijven?
Pagina 19 van 21
1-2 vwo | Vertalingen Redemittel
J Redemittel
Guten Tag, eine Fahrkarte nach Münster
bitte.
Einfach oder hin und zurück?
Hin und zurück, bitte.
Das macht 34 Euro, bitte.
Goedendag, een kaartje naar Münster
alstublieft.
Enkele reis of retour?
Retour alstublieft.
Dat is 34 euro alstublieft.
Die Fahrkarten bitte.
Ich habe leider keine Fahrkarte. Die liegt
noch im Hotelzimmer. Kann ich bei Ihnen
eine kaufen?
Der Preis liegt dann aber etwas höher.
Kein Problem, ich bezahle sofort. Ich bin
Touristin und fahre morgen wieder nach
Hause.
Dann wünsche Ihnen schon mal eine gute
Heimreise.
Danke.
De kaartjes alstublieft.
Ik heb helaas geen kaartje. Dat ligt nog op
mijn hotelkamer. Kan ik er bij u één kopen?
De prijs is dan wel iets hoger.
Geen probleem, ik betaal meteen. Ik ben
toerist en ga morgen weer naar huis.
Stopp! Hier müssen wir nach links.
Nein, sicher nicht. Ich werde diese Frau
mal fragen.
Wir sind aber schon ganz in der Nähe.
Mit dir suche ich noch eine Stunde!
Stop! Hier moeten we naar links.
Nee, zeker niet. Ik zal het deze vrouw eens
vragen.
Maar we zijn al dicht in de buurt.
Met jou zoek ik nog een uur!
Entschuldigung, wo ist das Hotel
Kastanienhof?
Haben Sie einen Stadtplan?
Nein. Wie weit ist es denn?
Sehen Sie die Ampel da?
Welche Ampel? Die an der zweiten
Kreuzung?
Ja. Da gehen Sie nach rechts und dann
immer geradeaus.
Pardon, waar is het hotel Kastanienhof?
Kann ich den Zimmerschlüssel haben?
Selbstverständlich. Welche
Zimmernummer haben Sie?
Nummer 105 bitte.
Bitte sehr.
Mag ik de kamersleutel hebben?
Vanzelfsprekend. Welk kamernummer heeft
u?
Nummer 105 alstublieft.
Alstublieft.
Woher kommst du?
Ich bin nicht von hier. Ich komme aus
Amsterdam.
So ein Zufall. Ich reise morgen nach
Amsterdam.
Ich fahre morgen auch wieder nach
Waar kom jij vandaan?
Ik ben niet van hier. Ik kom uit Amsterdam.
© Noordhoff Uitgevers bv
Dan wens ik u alvast een goede thuisreis.
Bedankt.
Heeft u een plattegrond?
Nee. Hoe ver is het dan?
Ziet u dat verkeerslicht daar?
Welk verkeerslicht? Dat bij het tweede
kruispunt?
Ja. Daar gaat u naar rechts en dan alsmaar
rechtdoor.
Wat toevallig. Ik reis morgen naar
Amsterdam.
Ik ga morgen ook weer naar huis.
Pagina 20 van 21
1-2 vwo | Vertalingen Redemittel
Hause.
Fahren wir zusammen? Ich habe ein
Motorrad.
Nein, ich nehme lieber die Bahn.
Zullen we samen gaan? Ik heb een
motorfiets.
Nee, ik neem liever de trein.
Ruf doch bitte mal schnell die Polizei an!
Was ist los?
Alle Koffer sind weg. Ich glaube, sie sind
gestohlen.
Meinst du, die kommen, weil zwei
Touristen ihre Koffer nicht mehr finden
können?
Bel alsjeblieft snel de politie!
Wat is er aan de hand?
Alle koffers zijn weg. Ik geloof dat ze
gestolen zijn.
Denk je dat ze komen, omdat twee toeristen
hun koffers niet meer kunnen vinden?
Entschuldigung, wie komme ich zur
Autobahn?
Wo ist denn Ihr Wagen?
Der steht an der Tankstelle.
Pardon, hoe kom ik naar de autosnelweg?
Ach so. Fahren Sie immer geradeaus, es
sind ungefähr fünf Minuten bis zur
Autobahn.
Aha. U rijdt alsmaar rechtdoor, het is
ongeveer vijf minuten rijden tot aan de
autosnelweg.
© Noordhoff Uitgevers bv
Waar is uw auto dan?
Die staat bij het tankstation.
Pagina 21 van 21