dar pôr ir vir dou ponho vou venho dás pões vais vens dá põe vai
Transcrição
dar pôr ir vir dou ponho vou venho dás pões vais vens dá põe vai
dar dou dás dá damos dão pôr ponho pões põe pomos põem ir vou vais vai vamos vão vir venho vens vem vimos vêm Deze werkwoorden zijn erg onregelmatig supor veronderstellen en propor voorstellen vervoegen als pôr intervir tussenbeide komen vervoegen als vir Klinkerwisseling van u o consumir=consumeren subir=stijgen fugir=vluchten consumo, consomes, consome, consumimos, consomem subo, sobes, sobe, subimos, sobem fujo, foges, foge, fugimos, fogem Vervoeging van sair uitgaan en cair vallen saio, sais, sai, saímos, saem caio, cais, cai, caímos, caem ir en vir ir en vir komen niet altijd overeen met gaan en komen in het Nederlands. Beweging duidelijk in de richting van de spreker -> vir, andere gevallen ir. Paulo, vem cá! Paulo, kom hier! (naar de spreker toe) Paulo disse: Vou já! Paulo zegt: Ik kom zo! (van de spreker af) trazer en levar brengen naar de spreker vanuit het persectief van de spreker -> trazer, ander levar. José, traz-me um copo! José, breng me eens een glas! (naar de spreker toe) José disse: Levo já! Ik breng het zo! (letterlijk ik neem het mee, van de spreker af). Gebruik van ir en vir + hele werkwoord • aan geven dat iets in de toekomst plaats vindt Vou fazer compras. Ik ga/zal boodschappen doen • beweging in de richting van de spreker Ela vem ajudar-me. Zij komt me helpen