Redemittel - dirkvanwingerden.nl

Transcrição

1-2 vmbo-t/havo/vwo | Vertalingen Redemittel
Kapitel 1
Sprich mit!
D Redemittel
Wer bist du?
Mein Name ist Lina.
Wie alt bist du?
Ich bin dreizehn Jahre alt.
Wie ben jij?
Mijn naam is Lina.
Hoe oud ben jij?
Ik ben dertien jaar oud.
Wie heißen Sie?
Ich bin Frau Wermke und das ist Herr
Scholze.
Wo wohnen Sie?
In Stuttgart. Das ist eine große Stadt in
Deutschland.
Was ist Ihre Adresse?
Ich wohne in der Wilhelmstraße 6.
Hoe heet u?
Ik ben mevrouw Wermke en dat is
meneer Scholze.
Waar woont u?
In Stuttgart. Dat is een grote stad in
Duitsland.
Was is uw adres?
Ik woon in de Wilhelmstraße 6.
Woher kommst du?
Ich komme aus den Niederlanden.
Bist du Niederländerin?
Ja, klar!
Waar kom jij vandaan?
Ik kom uit Nederland.
Ben jij Nederlandse?
Ja zeker!
Was ist deine Telefonnummer?
0041 für die Schweiz und dann 44 215
40 00
Und was ist deine E-Mail-Adresse?
[email protected]
Wat is jouw telefoonnummer?
0041 voor Zwitserland en dan 44 215 40
00
En wat is jouw e-mailadres?
[email protected].
Wo bist du geboren?
Ich bin in Linz geboren, in Österreich.
Bist du Niederländer?
Ja und meine Mutter und mein Vater
auch.
Waar ben je geboren?
Ik ben in Linz geboren, in Oostenrijk.
Ben jij Nederlander?
Ja en mijn moeder en mijn vader ook.
Wie heißt du?
Ich heiße Christian.
Und weiter?
Christian Hoffmann.
Hoe heet jij?
Ik heet Christian.
En verder?
Christian Hoffmann.
© Noordhoff Uitgevers bv
Pagina 1 van 15
J Redemittel
Wie heißt dein Bruder?
Er heißt Matthias.
Wie alt ist er?
Er ist achtzehn Jahre alt.
Und das Mädchen, ist das deine
Schwester?
Ja, sie heißt Karola und ist sechzehn
Jahre alt.
Hoe heet jouw broer?
Hij heet Matthias.
Hoe oud is hij?
Hij is achttien jaar oud.
En dat meisje, is dat jouw zus?
Hat dein Freund braune Haare?
Er hat dunkle Haare und blaue Augen.
Wie groß ist er?
Er ist klein.
Heeft jouw vriend bruin haar?
Hij heeft donker haar en blauwe ogen.
Hoe groot is hij?
Hij is klein.
Wer ist der Junge?
Das ist Heiko. Er wohnt bei uns im Dorf.
Was für ein Junge ist er?
Er interessiert sich für Autos.
Hast du seine E-Mail-Adresse?
Klar. Schickst du ihm eine Mail?
Wie is die jongen?
Dat is Heiko. Hij woont bij ons in het
dorp.
Wat voor een jongen is hij?
Hij is in auto's geïnteresseerd.
Heb je zijn e-mailadres?
Natuurlijk. Stuur je hem een mail?
Gefällt dir unsere neue Lehrerin?
Ja, sie ist freundlich und ruhig.
Sie geht mit Matzes Bruder.
Aha, sie passen gut zueinander.
Bevalt je onze nieuwe lerares ?
Ja, ze is vriendelijk en rustig.
Ze heeft verkering met Matzes broer.
Aha, ze passen goed bij elkaar.
Was machen deine Eltern?
Mein Vater verkauft Häuser.
Und deine Mutter?
Sie ist viel zu Hause und sorgt für meine
Schwester.
Wat doen jouw ouders?
Mijn vader verkoopt huizen.
En je moeder?
Zij is veel thuis en zorgt voor mijn zus.
Liebst du deine Freundin?
Ja, ich habe sie sehr gern. Sie ist so nett.
Ist sie auch hübsch?
Natürlich! Sie ist groß und hat braune
kurze Haare.
Houd jij van je vriendin?
Ja, ik vind haar erg leuk. Ze is zo aardig.
Is ze ook knap?
Natuurlijk! Ze is groot en heeft bruin kort
haar.
Ja, ze heet Karola en is zestien jaar oud.
Pagina 2 van 15
Kapitel 2
Freizeit!
D Redemittel
Machst du Sport?
Ich spiele Fußball und ich reite.
Wann machst du das?
Fußball spiele ich am Dienstag und am
Donnerstag.
Und wann reitest du?
Ich reite sonntags um ein Uhr.
Doe jij aan sport?
Ik voetbal en ik rijd paard.
Wanneer doe je dat?
Ik voetbal op dinsdag en donderdag.
Was macht euch Spaß?
Was wir gern tun? Schwimmen und Rad
fahren.
Das ist langweilig.
Wir feiern aber auch gern.
Wat vinden jullie leuk?
Wat wij graag doen? Zwemmen en
fietsen.
Dat is saai.
Maar we feesten ook graag.
Ich hole dich am Freitag um Viertel vor
drei ab.
Kannst du auch um Viertel nach? Ich
habe am Nachmittag noch Schule.
Dann kommst du besser gleich zum
Klub.
Gut. Dann bin ich um halb vier da.
Ik haal je vrijdag om kwart voor drie op.
Kun je ook om kwart over? Ik heb 's
middags nog school.
Dan kun je beter meteen naar de club
komen.
Goed. Dan ben ik er om half vier.
Segelst du?
Ja, ich bin in einem Segelklub.
Kann ich am Wochenende mitkommen?
Das gefällt dir bestimmt.
Zeil jij?
Ja, ik ben bij een zeilclub.
Mag ik in het weekend mee?
Dat vind je vast leuk.
Haben Sie einen Ball?
Ja, klar. Wo ist das Spiel?
Das weiß ich nicht. Ich frage noch mal
nach.
Viel Erfolg!
Heeft u een bal?
Ja, natuurlijk. Waar is de wedstrijd?
Dat weet ik niet. Ik vraag het nog even.
Was hast du noch nie gemacht?
Ich habe noch nie geturnt.
Hast du schon mal Tennis gespielt?
Ja, aber Tennis finde ich langweilig.
Wat heb jij nog nooit gedaan?
Ik heb nog nooit geturnd.
Heb je al eens getennist?
Ja, maar tennis vind ik saai.
Habt ihr einen Hund gekauft?
Ja, mein Vater geht immer morgens und
abends mit unserem Rudi raus.
Und du?
Ich spiele am Nachmittag mit Rudi.
Hebben jullie een hond gekocht?
Ja, mijn vader laat onze Rudi altijd 's
ochtends en 's avonds uit.
En jij?
Ik speel 's middags met Rudi.
En wanneer rijd je paard?
Ik rijd zondags om één uur paard.
Veel succes!
Pagina 3 van 15
J Redemittel
Was ist dein Hobby?
Ich gehe gern ins Kino.
Ich sehe auch gern Filme.
Kommst du Donnerstag mit ins Kino?
Wat is jouw hobby?
Ik ga graag naar de bioscoop.
Ik kijk ook graag films.
Ga je donderdag mee naar de bioscoop?
Was machst du, wenn du frei hast?
Dann gucke ich, was im Fernsehen
kommt.
Und was machst du noch?
Ich lese auch gern Bücher oder ich
spiele Gitarre.
Wat doe je als je vrij hebt?
Dan kijk ik wat er op tv komt.
Ich habe Eintrittskarten für das Konzert.
Kann ich mitkommen?
Gern. Das ist toll.
Die Zeitung hat toll darüber geschrieben.
Ik heb entreekaartjes voor het concert.
Mag ik mee?
Graag. Dat is leuk.
De krant heeft er goed over geschreven.
Hast du meine Fotos schon gesehen?
Wo sind die?
Auf Facebook. Ich bin mit Niklas in der
Disko gewesen.
Euer Video ist aber auch toll!
Heb jij mijn foto's al gezien?
Waar staan die?
Op Facebook. Ik ben met Niklas in de
disco geweest.
Maar jullie filmpje is ook erg leuk!
Hast du eine Digitalkamera?
Nein, aber ein Handy.
Fotografierst du dann bitte die Bibliothek
und das Museum?
Kein Problem.
Heb jij een digitale camera?
Nee, maar wel een mobieltje.
Fotografeer jij dan alsjeblieft de
bibliotheek en het museum?
Geen probleem.
Chattest du gern?
Ja, ich sitze gern am Computer. Meine
Webcam habe ich immer an.
Dann gebe ich dir meine E-Mail-Adresse.
Wann bist du heute wieder zu Hause?
Um vier Uhr. Wir sehen uns im Internet.
Chat jij graag?
Ja, ik zit graag achter de computer. Mijn
webcam heb ik altijd aan.
Dan geef ik je mijn e-mailadres.
Wanneer ben je vandaag weer thuis?
Om vier uur. We zien elkaar op internet.
En wat doe je nog meer?
Ik lees ook graag boeken of ik speel
gitaar.
Pagina 4 van 15
Kapitel 3
Schmeckt’s?
D Redemittel
Kommst du? Das Frühstück ist fertig!
Ich habe keinen Hunger.
Dann nimm einfach etwas zu trinken!
Gut, ich nehme ein Glas Orangensaft.
Hier, für dich! Trinkst du auch eine kalte
Milch?
Nein, danke. Ich nehme aber einen
Apfel.
Kom je? Het ontbijt is klaar!
Ik heb geen honger.
Dan neem je gewoon iets te drinken!
Goed, ik neem een glas sinaasappelsap.
Hier, voor jou. Drink je ook nog een glas
koude melk?
Nee, bedankt. Ik neem wel een appel.
Was isst du zu Mittag?
Ich esse ein Brötchen mit
Erdbeermarmelade.
Hast du dann genug?
Nein. Ich esse auch zwei Brote mit Butter
und Käse.
Gibt es in deiner Schule kein warmes
Mittagessen?
Doch, aber das schmeckt nicht. Ich esse
lieber zu Hause. Meine Mutter kocht viel
besser.
Wat eet jij tussen de middag?
Ik eet een broodje met aardbeienjam.
Ich habe Lust auf Schokolade.
Ich lade dich ein. Gehen wir zum
Italiener.
Ja, der hat Kuchen und Eis. Ich liebe
alles, was süß ist.
Ich nehme Kuchen.
Ik heb zin in chocolade.
Ik nodig je uit. Laten we naar de Italiaan
gaan.
Ja, die heeft gebak en ijs. Ik houd van
alles wat zoet is.
Ik neem gebak.
Was gibt es zum Abendessen?
Ich mache eine Suppe.
Bist du noch nicht im Supermarkt
gewesen?
Nein. Isst du lieber bei Janek?
Ja, die essen Hamburger.
Wie du willst.
Wat eten we vanavond?
Ik maak soep.
Ben je nog niet in de supermarkt
geweest?
Nee. Eet je liever bij Janek?
Ja, zij eten hamburgers.
Zoals je wilt.
Wir haben kein Obst und Gemüse mehr.
Ich gehe ins Geschäft um die Ecke.
We hebben geen fruit en groente meer.
Ik ga naar de winkel om de hoek.
Heb je dan genoeg?
Nee. Ik eet ook twee boterhammen met
boter en kaas.
Is er bij jou op school geen warm
middageten?
Jawel, maar dat smaakt niet. Ik eet liever
thuis. Mijn moeder kookt veel beter.
Pagina 5 van 15
J Redemittel
Entschuldigung!
Ja, bitte.
Ich möchte eine Limo, eine Cola und die
Speisekarte, bitte.
Kommt sofort!
Pardon!
Ja, zegt u het maar.
Ik zou graag een limonade, een cola en
de menukaart willen, alstublieft.
Komt eraan!
Herr Ober! Zahlen, bitte.
Hier ist die Rechnung.
Ober, mag ik betalen?
Hier is de rekening.
Ich nehme Nudeln mit Fisch und einen
Salat.
Nudeln mit Fisch und Salat. Und für Sie?
Ich probiere das Huhn mit Pommes mal.
Huhn mit Pommes. Was möchten Sie
trinken?
Bringen Sie bitte eine Flasche
Mineralwasser mit zwei Gläsern.
Einen kleinen Moment bitte.
Ik neem pasta met vis en een salade.
Pasta met vis en salade. En voor u?
Ik probeer de kip met patat eens.
Kip met patat. Wat wilt u drinken?
Brengt u alstublieft een fles
mineraalwater met twee glazen.
Momentje alstublieft.
Guten Abend, wir wollen etwas essen.
Alle Tische im Restaurant sind besetzt.
Wir wollen draußen sitzen. Es ist so
heiß.
Das ist prima.
Goedenavond, wij willen iets eten.
Alle tafels in het restaurant zijn bezet.
We willen buiten zitten. Het is zo heet.
Haben Sie auch Salz und Pfeffer?
Selbstverständlich.
Heeft u ook zout en peper?
Vanzelfsprekend.
Ein Fruchteis mit Zitrone und Orange für
Sie! Guten Appetit!
Das habe ich nicht bestellt. Ich habe
Reis mit Fleisch bestellt.
Entschuldigen Sie bitte.
Kein Problem.
Een vruchtenijsje met citroen en
sinaasappel voor u! Eet smakelijk!
Dat heb ik niet besteld. Ik heb rijst met
vlees besteld.
Neemt u me niet kwalijk.
Geen probleem.
Wir bezahlen beide acht Euro.
Ohne mich! Was redest du? Ich habe nur
eine Limo getrunken.
Dann habe ich falsch gerechnet.
Hoffentlich.
We betalen allebei acht euro.
Zonder mij! Wat zeg je me nou? Ik heb
alleen maar een limonade gedronken.
Dan heb ik het verkeerd uitgerekend.
Hopelijk.
Dat is prima.
Pagina 6 van 15
Kapitel 4
Im Kaufrausch
D Redemittel
Gehst du mit einkaufen?
Gehen wir doch in ein Modegeschäft!
Bei Orsay ist die neueste Mode im
Angebot.
Ich möchte eine hellblaue Jeans. Die
kann ich im Internet nicht bestellen.
Jetzt kannst du sie sofort anprobieren.
Prima. Ich habe Geld von Oma
bekommen.
Ga je mee winkelen?
Laten we naar een kledingwinkel gaan!
Bij Orsay is de nieuwste mode in de
aanbieding.
Ik wil graag een lichtblauwe spijkerbroek.
Die kan ik op internet niet bestellen.
Nu kun je hem meteen passen.
Prima. Ik heb geld van oma gekregen.
Gefällt dir die schwarze oder die
dunkelblaue Hose besser?
Ich finde die rote auch hübsch.
Ich ziehe alle mal an.
Welche Größe hast du?
Ich brauche M oder L.
Ich suche dir noch ein T-Shirt dazu.
Vind je de zwarte of de donkerblauwe
broek mooier?
Ik vind die rode ook mooi.
Ik trek ze allemaal even aan.
Welke maat heb jij?
Ik heb M of L nodig.
Ik zoek er nog een T-shirt voor je bij.
Guten Tag. Ich möchte diese Sachen
zahlen.
Hallo, leider kannst du hier nur bar
bezahlen. Wir haben eine Störung.
Entschuldigung.
Ich habe kein Geld dabei. Was jetzt?
Im ersten Stock hinter der
Herrenabteilung ist ein Geldautomat.
Dann bin ich gleich wieder da!
Vielen Dank und Entschuldigung bitte.
Goedendag. Ik wil deze spullen graag
betalen.
Hallo, helaas kun je hier alleen contant
betalen. We hebben een storing. Het
spijt me.
Ik heb geen geld bij me. Wat nu?
Op de eerste verdieping achter de
herenafdeling is een geldautomaat.
Dan ben ik zo terug!
Hartelijk dank en excuses.
Hallo. Haben Sie diese Kappe auch in
Grau? Ich mag das Lila nicht.
Da muss ich mal nachschauen, welche
Farben wir noch haben.
Bitte.
Welche Farbe möchtest du?
Grau bitte oder Blau.
Einen Augenblick bitte, ich hole sie für
dich.
Hallo. Heeft u deze pet ook in het grijs?
Ik houd niet van paars.
Dan moet ik even kijken welke kleuren
we nog meer hebben.
Alstublieft.
Welke kleur zou je graag willen?
Grijs alsjeblieft, of blauw.
Een ogenblik alsjeblieft, ik haal hem
even voor je.
Pagina 7 van 15
J Redemittel
Kommst du mit zum Supermarkt?
Was möchtest du denn kaufen?
Wir brauchen noch Brot.
Das ist alles?
Die Erdbeeren sind auch im Angebot.
Ein Kilo zum halben Preis.
Super, Tino mag Erdbeeren total gern.
Kom je mee naar de supermarkt?
Wat wil je dan kopen?
We hebben nog brood nodig.
Dat is alles?
De aardbeien zijn ook in de aanbieding.
Een kilo voor de halve prijs.
Super, Tino vindt aardbeien erg lekker.
Welche Tasche gefällt dir am besten?
Ich finde die grüne hübsch.
Die ist aber aus Leder und so teuer!
Ich bestelle sie für dich. Ich schenke sie
dir.
Welke tas vind jij het mooist?
Ik vind die groene leuk.
Maar die is van leer en zo duur!
Ik bestel hem voor je. Ik doe hem je
cadeau.
Wo gibt es günstige Uhren?
Im Elektronikgeschäft sind sie nicht
teuer.
Am besten ist es, wenn sie nichts kosten.
Ich habe nur noch sechs Euro zehn.
Ich zeige dir Kodi in der Schulstraße. Da
gibt es bestimmt auch Uhren.
Waar vind ik goedkope horloges?
In de elektronicawinkel zijn ze niet duur.
Wie viel Euro hast du dabei?
Ich habe mein Portmonee vergessen.
Deine Bankkarte hast du aber mit?
Ja, aber in der Eisdiele kann ich nicht mit
Bankkarte zahlen.
Hoeveel euro heb je bij je?
Ik heb mijn portemonnee vergeten.
Maar je pinpas heb je wel mee?
Ja, maar in de ijssalon kan ik niet pinnen.
Unser Fernseher ist kaputt.
Kannst du ihn reparieren lassen?
Ich gehe mal zum Elektronikgeschäft.
Onze televisie is kapot.
Kun je hem laten repareren?
Ik ga maar eens naar de
elektronicawinkel.
Zit er nog garantie op?
Dat weet ik niet precies.
Misschien kun je hem terugbrengen.
Hat er noch Garantie?
Das weiß ich nicht genau.
Vielleicht kannst du ihn zurückbringen.
Het is het beste als ze niets kosten. Ik
heb nog maar zes euro tien.
Ik laat je Kodi in de Schulstraße zien. Die
hebben vast ook horloges.
Pagina 8 van 15
Kapitel 5
Wie wohnst du?
D Redemittel
Wo wohnst du jetzt?
Seit gestern in Gummersbach. Wir
haben ein neues Haus.
Magst du dein Zimmer?
Ja. Ich habe jetzt den ganzen Keller für
mich allein. Toll, was?
Waar woon jij nu?
Sinds gisteren in Gummersbach. We
hebben een nieuw huis.
Vind je je kamer mooi?
Ja. Ik heb nu de hele kelder voor mij
alleen. Goed, hè?
Wann zieht dein Bruder um?
Er lebt schon in einem Studentenheim.
Mit wem lebt er da?
Er lebt dort mit ein paar Freunden.
Wie ist seine Wohnung?
Er räumt nie auf.
Ist es gemütlich bei ihm?
Ja, aber auch dunkel und klein.
Wanneer verhuist jouw broer?
Hij woont al in een studentenflat.
Met wie woont hij daar?
Hij woont daar met een paar vrienden.
Hoe is zijn kamer?
Hij ruimt nooit op.
Is het gezellig bij hem?
Ja, maar ook donker en klein.
Lebt deine Schwester jetzt im
Studentenheim?
Ja, und dort hat sie ein eigenes
Badezimmer.
Hat sie auch eine eigene Küche?
Ja, aber die ist ganz klein.
Hat sie eine Waschmaschine?
Nein, unsere Mutter wäscht für sie.
Woont jouw zus nu in een studentenflat?
Ja, en daar heeft ze een eigen
badkamer.
Heeft zij ook een eigen keuken?
Ja, maar die is heel klein.
Heeft ze een wasmachine?
Nee, mijn moeder doet de was voor
haar.
Wie ist euer Ferienhaus in Italien?
Billig. Wir haben keinen Strom und kein
Wasser.
Habt ihr auch keine Heizung?
Nein, aber es ist da immer warm.
Hoe ist jullie vakantiehuis in Italië?
Goedkoop. We hebben geen elektriciteit
en geen water.
Hebben jullie ook geen verwarming?
Nee, maar het is daar altijd warm.
Kannst du die Haustür mal aufmachen?
Hat denn jemand angeklopft?
Ich habe die Tür gerade zugemacht.
Yessin ist noch im Garten.
Der hat sicher einen Schlüssel!
Kun jij de voordeur even opendoen?
Heeft er dan iemand aangeklopt?
Ik heb de deur net dichtgedaan. Yessin
is nog in de tuin.
Die heeft vast een sleutel!
Wann bist du wieder zu Hause?
Um 23 Uhr bin ich wieder da.
Schließt du dann die Garage ab?
Klar, mache ich.
Wanneer ben je weer thuis?
Om elf uur ben ik er weer.
Doe je dan de garage op slot?
Natuurlijk, dat doe ik.
Pagina 9 van 15
J Redemittel
Wie sieht dein Zimmer aus?
Ich habe ein Bett, einen Sessel und
einen Spiegel.
Ich bekomme ein neues Schlafzimmer.
Dann kannst du moderne Farben für
Boden und Wände aussuchen.
Hoe ziet jouw kamer eruit?
Ik heb een bed, een fauteuil en een
spiegel.
Ik krijg een nieuwe slaapkamer.
Dan kun je moderne kleuren voor de
vloer en de muren uitzoeken.
Kannst du die Möbel mit mir
runtertragen?
Klar. Willst du sie durch das Fenster
reichen?
Die kleinen Sachen können wir die
Treppe runtertragen.
Prima. Ich gehe schon mal mit dieser
Lampe runter.
Die größeren Möbel reichen wir über den
Balkon runter.
Ich warte auf der Terrasse.
Kun jij de meubels met mij naar beneden
dragen?
Natuurlijk. Wil je ze door het raam tillen?
Wo ist die Toilette?
Im Flur, zweite Tür rechts.
Und wo finde ich das Licht?
Gleich links, beim Waschbecken.
Waar is het toilet?
Op de gang, tweede deur rechts.
En waar vind ik het licht?
Meteen links, bij de wastafel.
Was kann ich für dich tun?
Kannst du mit mir den Spiegel
aufhängen?
Kein Thema.
Ich mache ihn zuerst sauber.
Wat kan ik voor je doen?
Kun jij de spiegel met mij ophangen?
Was machst du, wenn dein Computer
aus ist?
Dann nehme ich mein Telefon.
Kommst du nicht ohne deine Freunde
aus?
Nein, dann fühle ich mich nicht wohl.
Wat doe jij als je computer uit is?
Dan neem ik mijn telefoon.
Kun je niet zonder je vrienden?
Warum willst du dein Radio verkaufen?
Ich benutze es nie.
Und was kostet es?
Für dich nur fünfzehn Euro!
Waarom wil je je radio verkopen?
Ik gebruik hem nooit.
En wat kost hij?
Voor jou slechts vijftien euro!
Hast du ein Handtuch und ein Kissen für
mich?
Na klar, sie liegen im Schrank. Hier hast
du sie.
Wollen wir jetzt den Fernseher
Heb jij een handdoek en een kussen
voor mij?
Natuurlijk, ze liggen in de kast. Hier heb
je ze.
Zullen we nu de televisie aan doen?
De kleine spullen kunnen we via de trap
naar beneden dragen.
Prima. Ik ga alvast met deze lamp naar
beneden.
De grotere meubels tillen we via het
balkon naar beneden.
Ik wacht op het terras.
Geen probleem.
Ik maak hem eerst schoon.
Nee, dan voel ik me niet prettig.
Pagina 10 van 15
anmachen?
Gute Idee, aber nicht zu laut. Sonst
hören meine Eltern uns.
Goed idee, maar niet te hard. Anders
horen mijn ouders ons.
Pagina 11 van 15
Kapitel 6
Unterwegs
D Redemittel
Wo fahrt ihr in den Ferien hin?
Wir fahren mit dem Fahrrad nach
Stahlbrode.
Und dann mit dem Schiff nach Rügen?
Stimmt. Wir haben ein Hotel mit
Frühstück.
Gute Reise und viel Spaß!
Ich freue mich auf die Reise.
Waar gaan jullie op vakantie naartoe?
Wij gaan op de fiets naar Stahlbrode.
Sollen wir mit dem Zug fahren?
Nein, wir fahren mit dem Auto.
Wann sind wir bei Oma?
Wir sollen vor 12 Uhr da sein.
Zullen we met de trein gaan?
Nee, we gaan met de auto.
Waneer zijn we bij oma?
We moeten er voor twaalf uur zijn.
Wo ist mein Schlüssel?
Welchen Schlüssel suchst du?
Den Schlüssel von meinem Scooter. Ich
habe schon zweimal das ganze Haus
durchsucht.
Er wird schon irgendwo sein.
Waar is mijn sleutel?
Welke sleutel zoek je?
De sleutel van mijn scooter. Ik heb al
twee keer het hele huis doorzocht.
Kann ich bei euch schlafen?
Bis wann willst du denn bleiben?
Bis meine Eltern wieder zu Hause sind.
Die sind doch erst heute nach Italien
gefahren?
Kan ik bij jullie slapen?
Tot wanneer wil je dan blijven?
Tot mijn ouders weer thuis zijn.
Die zijn toch pas vandaag naar Italië
gegaan?
Taxi bitte!
Guten Tag. Wo wollen Sie hin?
Ich muss zum Geldautomaten in der
Stresemannstraße und zurück bitte.
Kein Problem. In einer Viertelstunde sind
wir wieder hier.
Taxi alstublieft!
Goedendag. Waar wilt u naartoe?
Ik moet naar de pinautomaat in de
Stresemannstraße en terug alstublieft.
Geen probleem. Over een kwartier zijn
we weer hier.
Haben Sie noch ein Zimmer frei?
Eigentlich nicht.
Was meinen Sie das? Jedes Zimmer ist
mir recht.
Na ja, ich habe noch ein Zimmer frei,
aber ohne Bad und ohne Dusche.
Kein Problem, was kostet dieses
Zimmer?
50 Euro pro Nacht.
Gut, ich nehme es.
Heeft u nog een kamer vrij?
Eigenlijk niet.
Hoe bedoelt u dat? Ik vind elke kamer
goed.
Nou ja, ik heb nog een kamer vrij, maar
zonder bad en zonder douche.
Geen probleem, wat kost deze kamer?
En dan met de boot naar Rügen?
Klopt. We hebben een hotel met ontbijt.
Goede reis en veel plezier!
Ik verheug me op de reis.
Hij zal wel ergens zijn.
50 euro per nacht.
Goed, ik neem hem.
Pagina 12 van 15
Für wie lange?
Voor hoe lang?
Pagina 13 van 15
J Redemittel
Guten Tag, eine Fahrkarte nach Münster
bitte.
Einfach oder hin und zurück?
Hin und zurück, bitte.
Das macht 34 Euro, bitte.
Goedendag, een kaartje naar Münster
alstublieft.
Enkele reis of retour?
Retour alstublieft.
Dat is 34 euro alstublieft.
Die Fahrkarten bitte.
Ich habe leider keine Fahrkarte. Kann ich
bei Ihnen eine kaufen?
Der Preis liegt dann aber etwas höher.
Kein Problem, ich bezahle sofort.
De kaartjes alstublieft.
Ik heb helaas geen kaartje. Kan ik er bij
u één kopen?
De prijs is dan wel iets hoger.
Geen probleem, ik betaal meteen.
Stopp! Hier müssen wir nach links.
Nein, sicher nicht. Ich werde diese Frau
mal fragen.
Wir sind aber schon ganz in der Nähe.
Mit dir suche ich noch eine Stunde!
Stop! Hier moeten we naar links.
Nee, zeker niet. Ik zal het deze vrouw
eens vragen.
Maar we zijn al dicht in buurt.
Met jou zoek ik nog een uur!
Entschuldigung, wo ist das Hotel
Kastanienhof?
Haben Sie einen Stadtplan?
Nein. Wie weit ist es denn?
Sehen Sie die Ampel da?
Welche Ampel? Die an der zweiten
Kreuzung?
Ja. Da gehen Sie nach rechts und dann
immer geradeaus.
Pardon, waar is het hotel Kastanienhof?
Heeft u een plattegrond?
Nee. Hoe ver is het dan?
Ziet u dat verkeerslicht daar?
Welk verkeerslicht? Dat bij het tweede
kruispunt?
Ja. Daar gaat u naar rechts en dan
alsmaar rechtdoor.
Kann ich den Zimmerschlüssel haben?
Selbstverständlich. Welche
Zimmernummer haben Sie?
Nummer 105, bitte.
Bitte sehr.
Mag ik de kamersleutel hebben?
Vanzelfsprekend. Welk kamernummer
heeft u?
Nummer 105 alstublieft.
Alstublieft.
Woher kommst du?
Ich bin nicht von hier. Ich komme aus
Amsterdam.
So ein Zufall. Ich reise morgen nach
Amsterdam.
Ich fahre morgen auch wieder nach
Hause.
Fahren wir zusammen? Ich habe ein
Motorrad.
Nein, ich nehme lieber die Bahn.
Waar kom jij vandaan?
Ik ben niet van hier. Ik kom uit
Amsterdam.
Wat toevallig. Ik reis morgen naar
Amsterdam.
Ik ga morgen ook weer naar huis.
Ruf doch bitte mal schnell die Polizei an!
Was ist los?
Bel alsjeblieft snel de politie!
Wat is er aan de hand?
Zullen we samen rijden? Ik heb een
motorfiets.
Nee, ik neem liever de trein.
Pagina 14 van 15
Alle Koffer sind weg. Sie sind gestohlen.
Meinst du, die kommen, weil zwei
Touristen ihre Koffer nicht mehr finden
können?
Alle koffers zijn weg. Ze zijn gestolen.
Denk je dat ze komen, omdat twee
toeristen hun koffers niet meer kunnen
vinden?
Entschuldigung, wie komme ich zur
Autobahn?
Wo ist denn Ihr Wagen?
Der steht an der Tankstelle.
Ach so. Fahren Sie immer geradeaus, es
sind ungefähr fünf Minuten bis zur
Autobahn.
Pardon, hoe kom ik naar de
autosnelweg?
Waar is uw auto dan?
Die staat bij het tankstation.
Aha. U rijdt alsmaar rechtdoor, het is
ongeveer vijf minuten rijden tot aan de
autosnelweg.
Pagina 15 van 15

Redemittel - dirkvanwingerden.nl

Transcrição

Documentos relacionados

Uitdrukkingen: Reizen | Shoppen (Turks-Duits)

jc35 - Jubbegaaster Courant

Kom glamping kamperen in onze Pipowagen!

Redemittel - dirkvanwingerden.nl

Playlist Pop/Top 40 Party-Rock Hardrock/Metal - Musiker

Minicamping Zeelucht halteplaats van Noord

Documents

plattegrond - McArthurGlen Designer Outlets

Redemittel Kapitel 1 t/m 8 – Neue Kontakte 3

Montageanleitung „Golf E“ - Sport

Manual Montagem Luz Led Gre Pled2

Assessment grid - English

40115 Stack `N` Spray Tub Fountain 3L instructions

Dia 1 - TUUS in Zeeland

Atec - Rebel Aanhangwagens

Sehr geehrte Damen und Herren

4 1 6 7 5 Quick Release Maintenance 2 3 1 2 3

Häckelnadeltasche

an electronic text edition